Wie zich richt op de fundamentele kernvragen in de chemie, kan niet zonder een brede blik op de geschiedenis van het vak, betoogt wetenschapshistoricus Ernst Homburg. Tijd voor beschouwend gesprek over hoe je eigenlijk chemiehistorie bedrijft en wat het bijdraagt aan dat bredere veld.

Beeld: Cindy Coenen

De prijzenkast van chemie historicus Ernst Homburg, emeritus hoogleraar Geschiedenis van Wetenschap en Technologie aan de Universiteit Maastricht, blijft zich vullen. Onlangs nog ontving hij de Morris Award 2021 van de Society for the History of Alchemy and Chemistry voor zijn onderzoek naar de geschiedenis van de chemische industrie. Zijn lijst van publicaties, prijzen en (inter)nationale functies is duizelingwekkend. Daarom leek het tijd voor een rustig en beschouwend gesprek over hoe je eigenlijk chemiehistorie bedrijft en wat het bijdraagt aan het bredere veld.

‘Een historicus kiest een punt in het verleden, katapulteert zich daar naartoe en kijkt dan om zich heen naar de dynamiek die er toen was’ 

Hoe staat het met het historisch bewustzijn onder chemici? De meeste chemici maken het liefst steeds weer iets nieuws en blijven vooral vooruit rennen.

‘Dat klopt wel, uitzonderingen daargelaten is het historisch bewustzijn van chemici mager.’

Waarom is het zo mager?

‘De chemie heeft een enorm proces van specialisatie doorgemaakt, als je zo gespecialiseerd werkt is het niet meer te doen om andere deelgebieden bij te houden. Ter vergelijking, ik heb geschreven over Gerrit Mulder, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht in het midden van de negentiende eeuw en een vooraanstaand chemicus. Hij had, net als zijn tijdgenoten, zelf alle chemieboeken vanaf ongeveer 1600 in zijn collectie. Chemici als Mulder wisten alles van de geschiedenis van de chemie en schreven er zelf ook weer boeken over. Tot lang daarna waren chemiehistorici zelf ook chemici, waaronder mijn eigen leermeester, professor Reijer Hooykaas. En zo waren er nog enkele, maar de laatste dertig, veertig jaar is dat totaal veranderd.’

In welke opzicht?

‘Naast de verregaande specialisatie binnen de chemie speelt ook de opkomst van wetenschapsgeschiedenis als een professionele discipline vanuit de sociale en geesteswetenschappen een rol.’

Dat klinkt paradoxaal. Meer professionele aandacht voor wetenschapsgeschiedenis zou het vak toch ten goede moeten komen?

‘Vroeger was de geschiedenis van de chemie een sterk internalistisch gedreven veld. Chemici verhaalden vrij chronologisch wat er was gebeurd. Sinds ongeveer 1980 is wetenschapsgeschiedenis sterk gegroeid vanuit het vak wetenschap en samenleving, waarbij ook samenwerking ontstond met de sociale en geesteswetenschappen en het veld een meer historische benadering ontwikkelde. Wel vormt een actueel maatschappelijk thema vaak de leidraad voor het onderzoek en dat geeft een heel andere invalshoek en aanpak. Er is een wezenlijk verschil tussen een chemicus die zich met geschiedenis bezighoudt en hoe een historicus naar die geschiedenis kijkt.’

Wat is dat verschil?

‘Een chemicus die zich richt op het verleden kijkt terug vanuit een punt in het heden. Hij of zij probeert te achterhalen hoe we daar zijn gekomen. Een historicus kijkt juist vooruit.’

Dat laatste moet je even uitleggen.

‘Een historicus kiest een punt in het verleden, katapulteert zich daar naartoe en kijkt dan om zich heen naar de dynamiek die er toen was. Wat speelde er allemaal? Welke ontwikkelingen waren gaande? Zo probeert de historicus te ontrafelen welke routes naar voren er waren. Dat geeft een heel ander beeld, omdat je ziet dat er waarschijnlijk meerdere routes mogelijk waren en je ziet ook doodlopende wegen. Maar om zo te leren denken, dat was voor mij een pijnlijk proces.’

Hoezo pijnlijk? Iets nieuws leren gaat toch altijd met vallen en opstaan?

[Lachend] ‘Nou, bij mij was het vooral veel vallen.’

‘Als je diep in een onderwerp duikt en echt alles leest, dan zie je meteen dat er heel veel alom geaccepteerde ‘feiten’ zijn die helemaal niet kloppen’

 Wat moest je allemaal leren?

‘Heel anders denken. Ik was echt een chemicus, een bèta, die positivistisch dacht [empirische wetenschappen als enige bron van kennis, red.]. Ik had veel materiaal gebaseerd op wat ik zag als feiten en daar had ik helemaal geen bronvermelding bij. Want het waren feiten, toch? Maar zo werkt het niet als je geschiedenis bedrijft. Als je diep in een onderwerp duikt en echt alles leest, dan zie je meteen dat er heel veel alom geaccepteerde ‘feiten’ zijn die helemaal niet kloppen.’

Hoe staat het nu met het chemiehistorisch onderzoek?

‘Het vakgebied bloeit wel hoor, er wordt veel gepubliceerd, van hoge kwaliteit. De Nederlandse community bestaat momenteel uit ongeveer 25 mensen die zich serieus bezighouden met de geschiedenis van de chemie. Daarvan verdienen ongeveer tien mensen echt hun brood ermee, de rest bestaat uit mensen die het erbij doen als een heel serieuze hobby. Dat zijn mensen uit de industrie, van TNO, maar ook al-dan-niet gepensioneerde academici.’

_DSC5898

Beeld: Cindy Coenen

Een heel kleine club.

‘Tja, maar kijk ook eens naar het huidige universitaire onderwijs. Wat wordt er nog onderwezen over geschiedenis aan scheikundestudenten?’

Volgens mij weinig tot niks. Ik studeerde in de eerste helft van de jaren negentig scheikunde in Groningen en daar was dit onderwerp totaal afwezig. Waarom is dat vak, dat dus vroeger een serieus onderdeel was van de chemie, zo gemarginaliseerd?

‘Dan moeten we naar de grote veranderingen het universitaire bestel in de tweede helft van de jaren tachtig. De opleiding ging van zes naar vier jaar en de nadruk kwam te liggen op het hoofdvak. Alle franje werd weggesneden.’

Wordt jouw werk door andere chemici ook gezien als franje?

‘Vaak komt de geschiedenis aan bod als een mooie inleiding op een conferentie of in de vorm van een biografische schets, maar zo zie ik het niet. Ik ben veel meer een onderzoeker, ik hou er niet van om verhalen te baseren op de tweede hand. Voor mij is de geschiedenis van de chemie geen decoratie.’

Dan komen we bij de onvermijdelijke vraag naar het nut: Wat hebben chemici aan chemiehistorisch onderzoek?

‘Die bijdrage zie ik op verschillende niveaus. Als je bezig bent met de fundamentele kernvragen in je vakgebied, dan moet je het grotere plaatje kunnen zien. Je moet een brede blik hebben om te weten waarom deze vraag belangrijk is en waarom die nog niet is beantwoord. Maar slechts een klein deel van de chemici werkt op dat niveau. Het grootste deel van de chemici is heel specialistisch en meer doelgericht bezig om een specifiek probleem aan te pakken. Voor deze groep is kennis van de geschiedenis belangrijk vanuit persoonlijke ontwikkeling; het verruimt je blik en verrijkt jezelf. Tot slot kan meer kennis van de geschiedenis van de chemie helpen om onderwerpen tastbaar te maken voor een breed publiek.’

‘Voor mij is de geschiedenis van de chemie geen decoratie’ 

Over dat laatste, je hebt ook onderzoek gedaan naar de geschiedenis van het populariseren van de chemie. Wat leerde je daaruit?

‘Begin negentiende was de popularisering van de chemie sterk gericht op alle nieuw ontdekte concepten, zoals het molecuul en de elementen. Maar tegen het einde van die eeuw was dat wel zo’n beetje af. Toen kwam de chemische industrie sterk op met allemaal fantastische nieuwe producten en tot ver in de jaren zestig van de vorige eeuw werd de popularisering daaraan opgehangen. Veel te lang, want inmiddels was de publieke opinie helemaal niet meer zo positief over producten als pesticiden. De chemie werd meer en meer geassocieerd met gif en vervuiling en als reactie trok men zich terug.’

Chemici kijken vaak met afgunst naar hoe dat bij de natuurkunde en biologie gaat.

‘De fysici doen dat veel beter en de biologen ook. Een belangrijk voordeel bij die twee gebieden is dat ze een duidelijke, fundamentele vraag hebben. Voor de fysica gaat het om de vraag hoe vanuit de kleinste deeltjes de wereld is opgebouwd en voor de biologen is evolutie een mooi, groot fundamenteel concept. De chemie heeft dat veel minder, of beter: de chemie heeft wel degelijk zulke fundamentele vragen en verbindende concepten, maar die gebruiken we nog niet op deze manier.’

Waar moet ik dan aan denken?

‘Lange tijd was de kinetische gastheorie het leidende paradigma. Moleculen bewegen en botsen en dan vormt zich een binding of er verbreekt een binding. Maar met de opkomst van de supramoleculaire chemie wordt het duidelijk dat er structuur zit in de reacties buiten het molecuul om. De vanderwaalskrachten spelen bijvoorbeeld ook een cruciale rol. Je ziet eigenlijk dat het molecuulbegrip wordt opgerekt en wellicht is dat aan herziening toe. Dat zou een verbindend onderwerp kunnen zijn.’

Je bent drie jaar geleden met emeritaat gegaan. Ben je nog actief in het veld?

‘Zeker, ik werk nu samen met Ton van Helvoort, ook wetenschapshistoricus, aan een boek over een eeuw chemische technologie in Nederland waarbij de ontwikkeling van dat vakgebied centraal staat. Het wordt een echte disciplinegeschiedenis, een beschrijvend boek over de ontwikkeling van de verschillende onderdelen, zoals katalyse, polymeren, reactorkunde etc.’

Wat is je leidende vraag bij zo’n project?

‘Die heb ik hier niet echt, ik ga inductief te werk. Veel lezen en onderzoeken en kijken wat je tegenkomt. Ik heb bijvoorbeeld alle leerstoelhouders chemische technologie van de twintigste eeuw in kaart gebracht en van allemaal hun intree- en afscheidsredes gelezen. Daar leer je heel veel van. Je ziet hoe iemand in het begin aankeek tegen het vak en wat de plannen waren en hoe dat uiteindelijk is uitgepakt.’

‘Er is een wezenlijk verschil tussen een chemicus die zich met geschiedenis bezighoudt en hoe een historicus naar die geschiedenis kijkt’  

Was er iets dat je opviel?

‘Dat de jaren negentig echt een enorm omslagpunt markeren in de chemische technologie. Toen werden milieuaspecten en duurzaamheid een integraal onderdeel van het vak. Dat was tot dan toe niet zo. Milieutechnologie was een aparte discipline en het kwam er eigenlijk op neer dat de chemisch ingenieurs hun gang gingen en dat de milieutechnologen vervolgens de problemen mochten oplossen. Denk aan het ontwikkeling van luchtfilters of afvalwaterzuivering. Dat waren randgebieden van de chemische technologie als zodanig. Maar dat is inmiddels radicaal veranderd. Groene, schone, duurzame technologie is nu een inherent en geïntegreerd onderdeel van het veld. Chemici en chemisch technologen moeten vooraf nadenken over wat er met hun product gebeurt als het ‘afval’ wordt. Dat is echt een enorme verandering. Hier zie je heel mooi hoe maatschappelijke ontwikkelingen doorwerken in de inhoudelijke invulling van een technisch vakgebied.’

Voor wie schrijf je zo’n boek?

‘In de eerste plaats voor chemisch ingenieurs en studenten chemische technologie, zodat zij zien hoe hun vak zich heeft ontwikkeld en wat de plaats ervan is in het grotere geheel.’

En als dit boek klaar is, zijn er nog andere onderwerpen die op je wensenlijstje staan?

‘Mijn hoofdthema is altijd het grensvlak tussen wetenschap en techniek en tussen wetenschap en industrie geweest en voor de achttiende eeuw is daar nog een enorme lacune. Daar wil ik graag induiken en bovendien is het nog een beetje te overzien. Met nieuwe tools als Google Books en gedigitaliseerde archieven heb je de literatuur binnen handbereik. Veel lezen en dan die heel verspreide gegevens bij elkaar brengen in een overkoepelende visie, dat ligt mij het best. Laat mij maar puzzelen.’

_DSC5881

Beeld: Cindy Coenen

Ernst Homburg

1969-1978 Studie scheikunde met filosofie, wiskunde en wetenschap en samenleving, VU en UvA
1984-1993 UD Chemie & Samenleving, Radboud Universiteit
1989-1993 UD Geschiedenis van de Techniek, TU Eindhoven
1993-2002 UD Geschiedenis, Universiteit Maastricht
1995-1998 Voorzitter GeWiNa
1999-2020 Bestuurslid/Voorzitter Chemie Historische Groep, KNCV
2002-2018 Hoogleraar Geschiedenis van Wetenschap en Techniek, Universiteit Maastricht
2014 HIST-Award, American Chemical Society
2021 Morris Award, Society for the History of Alchemy and Chemistry