In Californië is een test ontwikkeld die binnen een half uur aangeeft of bacteriën resistent zijn tegen een bepaald antibioticum. Dus snel genoeg om tijdens het spreekuur te beslissen welke kuur je moet toedienen, blijkt uit een publicatie in Science Translational Medicine.

Nu moet je die bacteriën nog op kweek zetten en een paar dagen wachten op de uitslag. Zo lang kun je een infectie niet laten voortwoekeren. Dus beginnen artsen vaak meteen met ‘zware’ tweedelijns antibiotica, die waarschijnlijk wel zullen werken, zonder af te wachten of oudere standaardmiddelen toevallig ook nog helpen. En zo wordt de kans alleen maar groter dat bacteriën ook resistentie gaan ontwikkelen tegen die tweedelijns antibiotica.

Om de test te versnellen kijkt de groep van Caltech-hoogleraar Rustem Ismagilov niet of de bacteriën doodgaan aan het antibiotium, maar of ze zich langzamer gaan delen. Dat effect treedt direct na de toediening op: in de praktijk blijkt 15 minuten blootstelling al voldoende om conclusies over eventuele resistentie te trekken.

Die conclusie trek je door je monster in tweeën te delen, één helft bloot te stellen aan het antibioticum en na een kwartier simpelweg de hoeveelheid bacteriële DNA-sets in beide helften te tellen en onderling te vergelijken. Is het verschil niet groot genoeg, dan moet je het desbetreffende antibioticum niet gebruiken.

Voor die test maakt Ismagilov gebruik van digital real-time loop-mediated isothermal amplification (afgekort dLAMP), een DNA-vermenigvuldigingstechniek die mede dankzij dat isothermal veel sneller werkt dan klassieke PCR. Hij heeft hem nog iets verder verfijnd zodat de doorlooptijd nu minder dan zeven minuten is, en de nauwkeurigheid voldoende om de kleine concentratieverschillen aan te tonen waarover je het hier hebt.

Hij heeft het met succes uitgeprobeerd met urinemonsters van patiënten met een urineweginfectie, en twee antibiotica: nitrofurantoïne (eerstelijns) en ciprofloxacine (tweedelijns). Het toonde aan dat de test bestand is tegen ruwe, onvoorbewerkte lichaamsvloeistoffen, en ook dat ciprofloxacine inderdaad vaker wordt voorgeschreven dan nodig.

Voorlopig heb je nog een lab nodig om de test uit te voeren, onder meer omdat er nauwkeurig pipetteerwerk voor nodig is. Maar Ismagilov hoopt de test in een later stadium te kunnen verwerken in een zogeheten SlipChip, een lab-op-een-chip dat hij jaren geleden al uitvond. In die vorm zou een huisarts er ook overweg mee moeten kunnen.

bron: Caltech