Hiv-virussen starten een infectie wellicht door letterlijk te trekken aan het receptoreiwit CD4. Dat verandert daardoor van vorm, schrijven onderzoekers uit Spaans Baskenland in ACS Nano naar aanleiding van trekproeven met de naald van een AFM-microscoop.

Het zou tevens gedeeltelijk de werking kunnen verklaren van minstens één antiviraal middel. Dat blijkt namelijk CD4 stijver te maken, waardoor het virus harder moet gaan trekken.

 

Vast staat dat CD4, een eiwit op het oppervlak van T-cellen, het aanhechtingspunt voor het virus is, staat vast. Het bindt zich aan een viraal glycoproteïne genaamd gp120, en zet zo een reeks andere eiwit-eiwitinteracties in gang. Maar hoe het dat doet, is tot nu toe onbekend.

Raul Perez-Jimenez en collega’s van het nano-onderzoeksinstituut CIC nanoGUNE in San Sebastian voorzagen daarom het werkzame deel van CD4 van eiwitstaarten aan elk uiteinde. Eén staart hechtten ze aan een goudoppervlak, de andere aan de beweegbare tip van een AFM-microscoop.

Resultaat: een trekkracht van 20 piconewton is voldoende om CD4 op te rekken en flexibeler te maken. Bovendien komen daarbij zwavelbruggen tussen aminozuren vrij, die normaal gesproken onder het oppervlak liggen. Die disulfidebindingen worden daardoor reactiever, wat weer voer is voor de reeds bestaande hypothese dat reacties met zulke bruggen deel uitmaken van het hiv-infectieproces.

Perez-Jimenez heeft tevens een proefje gedaan met ibalizumab, een experimenteel antilichaam dat CD4 bindt en zo hiv-infecties zou moeten voorkomen. Die binding blijkt CD4 tevens stijver te maken, en het zou kunnen dat hierin een deel van de werking van ibalizumab zit verstopt.

Het bewijst in elk geval één ding, namelijk dat het interessant is om uit te zoeken hoe hard een hiv-virus nu echt trekt aan een CD4-eiwit dat in een celmembraan zit. Perez-Jimenez is het in elk geval wel van plan.

bron: C&EN