Of hij nu met katalyse of CO2-adsorptie bezig is, Chris Jones zoekt graag buiten de grenzen van subdisciplines naar kennis die hij ergens anders kan hergebruiken. ‘Chemie van synthetische materialen is de rode draad. Van de toepassing hangt af hoe je ze optimaliseert.’

Breed geïnteresseerd mag je Chris Jones (45) zeker noemen. Velen kennen hem als hoofdredacteur van ACS Catalysis, eind 2010 gelanceerd door de American Chemical Society als vertegenwoordiger van een nieuwe generatie tijdschriften met ruimte voor homogene, heterogene én biologische katalyse. Dat Jones onderzoek deed op het snijvlak van die eerste twee deelgebieden, strekte ongetwijfeld tot aanbeveling. Maar als hoogleraar aan het Georgia Institute of Technology steekt hij inmiddels meer dan de helft van zijn tijd in negatieve-emissietechnieken die grootschalige verwijdering van koolstofdioxide uit de atmosfeer haalbaar moeten maken. ‘In de chemie raak ik snel verveeld’, bekent hij. ‘Elke vijf tot acht jaar moet ik iets anders gaan doen.’

We spreken hem tijdens het jaarlijkse NCCC-katalysecongres in Noordwijker­hout, waar hij zojuist de openingslezing heeft verzorgd. Hij is er voor het eerst en het bevalt hem prima. ‘Iedereen heeft zijn eigen wetenschappelijke smaak. Persoon­lijk heb ik altijd een voorkeur gehad voor raakvlakken tussen verschillende subdisciplines. Luisteren naar mensen die niet precies hetzelfde doen als ik maar iets dat in de buurt komt, ervaar ik als intellectueel verrijkend. De kruisbestuiving kan leiden tot innovatie binnen je eigen vakgebied. Meestal moet je daarvoor bij heel grote congressen zijn, van die ACS-meetings met tienduizend bezoekers. Hier is het net zo breed, maar de groep (een kleine zeshonderd mensen, red.) is veel over­zichtelijker.’

Hij zegt vooral uit te kijken naar de interactie met jonge wetenschappers en promovendi voor wie hij later, met zijn redacteurspet op, een mentor meeting zal verzorgen. ‘Die weten vaak nog niet veel over de manier waarop het wetenschappelijke publicatieproces werkt. Ik wil graag wat dingen met ze delen die ik als hoofdredacteur heb geleerd. Wij wetenschappers nemen bijvoorbeeld graag aan dat we objectief zijn. Maar mensen zijn altijd een beetje subjectief. Daar ga ik het onder meer over hebben: hoe je daar goed mee omgaat.’

 

Een perfecte redactie zou objectief moeten zijn.

‘Het punt is dat ze niet perfect kán zijn. Wij zijn ook maar mensen. Ik heb nu negentien redacteuren die manuscripten beoordelen binnen deelgebieden waarin ze expert zijn. Maar iedereen kan bevooroordeeld zijn voor of tegen een onderwerp, een land of een auteur. Dus als je me een manuscript stuurt en ik wijs dat toe aan redacteur A, dan stuur ik je volgende stuk waarschijnlijk naar redacteur B, zodat er niet altijd hetzelfde paar ogen naar kijkt. Voor een paar kleine specialismes heb ik maar één expert, en die manuscripten beoordeel ik nu en dan zelf. De belangrijkste aspecten begrijp ik wel, en als het goed geschreven is snap ik ook het punt dat de auteurs willen maken en kan ik passende referenten uitzoeken. Indien nodig vraag ik raad aan een collega, maar als hoofdredacteur hoor je nu eenmaal vertrouwd te zijn met een veelheid aan onderwerpen.’

 

‘Luisteren naar mensen die niet hetzelfde doen als ik, ervaar ik als intellectueel verrijkend’

 

De preprintservers ChemRxiv, waarop je manuscripten openbaar kunt maken voor ze de peerreview in gaan, is ook een ACS-project. Maar de redactie van jullie eigen topblad JACS heeft zich er lang tegen verzet. Hoe sta jij er tegenover?

‘Van ons mag je manuscripten publiceren op ChemRxiv voordat je ze indient bij ACS Catalysis. De jongste leden van onze achterban blijken dat vaak belangrijk te vinden voor hun carrière. Ze willen snel waardering voor hun werk en hebben het gevoel dat de peerreview bij hen meer tijd in beslag neemt dan bij gevestigde hoogleraren. Redacteur is een dienstverlenend beroep. Dus als zo’n wens bestaat en ze staat het functioneren van je organisatie niet in de weg, dan moet je daarnaar luisteren.’

 

Hoe zou het komen dat juist chemici zoveel bezwaren hebben tegen verplichte open access?

‘Om de een of andere reden zijn er binnen de chemie weinig open-accessuitgaves die voldoende prestigieus worden gevonden om in te publiceren. Chemici prefereren tijdschriften die hun carrière vooruithelpen, en die werken tot nu toe voornamelijk met abonnementen. Daarnaast kan open access nooit gratis zijn: een blad runnen, de peerreview organiseren en een doorzoekbare website bijhouden; het kost allemaal geld. Ergens moet iemand zijn die die kosten draagt.’

 

 

CO2 uit de atmosfeer halen is minstens zo omstreden. Denk je dat het ooit aantrekkelijk wordt?

‘Voor de National Academy of Sciences hebben we alle mogelijkheden bekeken om het CO2-gehalte van de atmosfeer te verminderen. Rechtstreeks uit de lucht zuigen bleek relatief duur, het kost zeker meer energie dan je zou willen. Maar het is een van de weinige technieken die je ver genoeg kunt opschalen. Opties in de sfeer van land- en bosbouw zijn vaak goedkoop, maar zo kleinschalig dat je er hooguit een klein deel van het probleem mee oplost. Dat stimuleert verder onderzoek naar air capture.

Ik werk er nu een jaar of tien aan. Tot voor kort waren er wereldwijd minder dan tien groepen mee bezig. Maar gaan mensen zich realiseren hoe belangrijk het is. Met name in de VS omdat je er voor het eerst geld mee kunt verdienen. Vroeger was het altijd goedkoper om koolstof te winnen uit fossiele grondstoffen. Maar vorig jaar heeft de federale overheid belastingvoordelen ingesteld voor CO2-opvang en bovendien telt het mee bij de Californische low carbon fuel standard, de LCFS. Als Shell en Exxon daar motorbrandstoffen willen blijven verkopen, kunnen ze mogelijk aan de eisen voldoen door CO2 te gaan opvangen. Dat maakt het aantrekkelijk om technieken te testen en een leercurve in te gaan. Ik heb vorig jaar meer zien veranderen dan in de tien jaar daarvoor.’

 

Wat als Trump gaat dwarsliggen?

‘Ik voorzie geen problemen. Democraten én Republikeinen steunden die federale wetgeving. En bedrijven in de VS hebben een heel pragmatisch zakeninstinct: zelfs als het eigen land deze technieken niet zo snel oppikt, zien ze dat de rest van de wereld het wel doet en zullen ze die markt niet aan buitenlandse concurrenten willen overlaten.’

 

Wat is er chemisch gezien voor nodig?

‘Er zijn twee belangrijke punten. De CO2 is zeer sterk verdund, dus je moet het zo efficiënt mogelijk in contact zien te brengen met een vloeibaar of vast adsorptiemiddel. En voor alle adsorptieprocessen geldt dat de desorptie endotherm is. Dus moet je het energieverbruik daarvan zien te minimaliseren.

Ik twijfel er niet aan dat het kan. Alleen wordt het geen zelfstandige oplossing voor het CO2-probleem, zoals veel mensen graag zouden willen. Het wordt een deel van de oplossing. Voorlopig moeten we ons blijven richten op hogere energie-efficiëntie en duurzame energie. Het zal zeker tien of vijftien jaar duren eer CO2-opvang betaalbaar wordt op de enorme schaal die nodig is om klimaatverandering te bestrijden. Vergelijk het met de schaal waarop we nu auto’s bouwen.

Ik ben enthousiast over negatieve-emissietechnologie omdat ze ons de kans kan geven het gebruik van fossiele energie langzaam af te bouwen. Als je daar morgen ineens mee stopt, dan maak je de economie compleet kapot. Met negatieve emissies kunnen we geleidelijk die bedrijvigheid afbouwen en op duurzame energie overgaan.’

 

Je lezing vanochtend ging niet over die CO2, maar over organometaal­katalysatoren op een drager. Vanwaar die keuze?

‘Mijn groep doet het goed op twee gebieden. CO2-adsorptie is het ene, dit is het andere. Het is tevens het onderwerp waaraan ik het langst heb gewerkt. En het past beter bij een katalysecongres.’

 

Je had het onder meer over palla­dium­verbindingen die de Heckreactie katalyseren, en het langzaam groeiende besef dat het vastgelegde molecuul niet de echte katalysator kon zijn. Is al duidelijk hoe het wel werkt?

‘Er is nog altijd geen direct bewijs, wel zijn er veel aanwijzingen dat het een klein palladiumhoudend molecuul is dat in oplossing gaat. Een van de uitdagingen is dat misschien wel twee, vier of tien van zulke moleculen katalytisch actief zijn onder de omstandigheden waarbij je experimenten pleegt te doen. Dat maakt het heel lastig: mensen zitten nu eenmaal zo in elkaar dat ze maar één actieve vorm willen zien.’

 

Hoe kwam je bij dit onderwerp terecht?

‘Toen ik afstudeerde in chemische en biomoleculaire technologie, wist ik dat ik katalyse wilde bestuderen én dat ik hield van synthetische chemie. Dus zocht ik een promotiebegeleider die dat ook allebei deed, en zo kwam ik uit op Mark Davis. Voor mijn postdoc wilde ik wat anders gaan doen: dat werd olefinenpolymerisatie met titaan of zirkoon als katalysator. Zo kreeg ik voor het eerst met organometaalchemie te maken.’

 

‘Open acces kan nooit gratis zijn’

 

Je groep omvat zo’n twintig promovendi en postdocs. Gezien de breedte van je belangstelling moeten die op veel verschillende onderwerpen zitten.

‘Er is wel een rode draad, en dat is de chemie van synthetische materialen. We gebruiken die als ondergrond voor moleculaire katalysatoren, als membranen, als adsorbens en als heterogene katalysator. Vaak dienen nauw verwante materialen voor meerdere toepassingsgebieden. De aminegefunctionaliseerde silicaten, die ik vanochtend beschreef als katalysator, hebben me ook richting CO2-opvang getrokken. Het verschil zit in de manier waarop je ze optimaliseert. De kennis die je opdoet, overschrijdt de grenzen tussen toepassingsgebieden.’

 

Dus je gaat uit van materialen, en kijkt welke toepassingen je ervoor kunt vinden?

‘Dat is wel de kern. De manier waarop katalysemensen denken, zit ingebakken in wat ik doe. Maar het meeste plezier beleef ik aan nieuwe materialen maken en begrijpen hoe ze functioneren in specifieke toepassingen.’


 

CV Christopher Jones

  • 2010: founding editor, ACS Catalysis
  • 2000-heden: onderzoeker bij GeorgiaTech, sinds 2008 full professor
  • 1999: PhD chemical engineering, California Institute of Technology, daarna postdoc
  • 1995: BSc chemical engineering, University of Michigan