De Nature-redacties hebben bijgehouden wie er in hun journalistieke producties aan het woord komen. Esther Thole ziet het het belang van zo’n rondje turven en tellen wel. 

Wie laten de Nature-journalisten aan het woord als ze commentaar vragen van experts ‘uit het veld’? Voornamelijk mannelijke hoogleraren die werkzaam zijn bij een universiteit of instituut in de Verenigde Staten.

Nee, dat is geen oprisping uit de onderbuik, maar de uitkomst van een serieus potje tellen en turven door de journalistieke redacties van de verschillende Nature-tijdschriften. De afgelopen twee jaar hebben zij van iedereen die ze in hun stukken citeren of parafraseren bijgehouden hoe ze aangesproken willen worden (he/she/they); in welke fase van hun loopbaan ze zich bevinden en waar ze, in geografische zin, werken.

Aanleiding was een vergelijkbare, eerdere turfsessie door twee onderzoekers van de University of Colorado over de periode 2005-2020. Zij kwamen tot de conclusie dat in 2020 69% van de direct geciteerden in de journalistieke Nature-secties man was. Dat was al een afname ten opzichte van de 87% in 2005, maar desalniettemin namen de redacties zich voor om spraken om actiever te zorgen voor meer diversiteit in hun bronnen.

‘Maar wat betreft locatie en loopbaanfase is er van meer spreiding nog nauwelijks sprake’  

Nu, twee jaar verder, staat de teller op een he/she verhouding van 60/40. Maar wat betreft locatie en loopbaanfase is er van meer spreiding nog nauwelijks sprake. Het overgrote deel van de geciteerden, 75%, is werkzaam in Noord-Amerika en (op enige afstand) Europa. En het zijn vooral academici met established careers, dus hoogleraren of andere senior posities. 18% valt in de early career groep; promovendi, postdocs en staf zonder vast contract. Een nog kleinere groep, 11%, werkt buiten de academische wereld, ook een interessante bevinding. Expertise lijkt me niet per se voorbehouden aan academische instellingen.

Maar de hamvraag is natuurlijk of dit alles een probleem is. Maakt het wat uit voor de journalistieke kwaliteit? Ik denk van wel. Niet in de zin dat de Nature-journalistiek tot nu toe ondermaats zou zijn. Ook niet in de zin dat als je maar evenveel van iedereen hebt, je altijd goed zit. Maar wel vanuit het oogpunt dat er nooit maar één enkel, absoluut eenduidig verhaal is. Wat het onderwerp ook is. Er zijn altijd meerdere perspectieven, verschillende opvattingen, uiteenlopende interpretaties, botsende belangen - en al helemaal in de wetenschap.

Steeds putten uit, even gechargeerd, hetzelfde clubje wetenschappers beperkt je blikveld. Dat wil niet zeggen dat hun inzichten onjuist of irrelevant zijn, maar het zijn niet per se de enige inzichten die ertoe doen. Dat is het punt. Blinde vlekken zijn gevaarlijk. Dat geldt voor wetenschap en journalistiek evenzeer. Een beetje meer moeite doen om nieuwe bronnen aan te boren kan echt geen kwaad. Dat betrek ik natuurlijk ook op C2W | Mens & Molecule. Tijd voor een rondje zelfonderzoek.