Aspirine bindt aan een transcriptiefactor genaamd PPARα en bevordert daardoor via-via de interactie van zenuwcellen in de hippocampus. Het verklaart waarom dit molecuul bij muizen de symptomen van de ziekte van Alzheimer lijkt te verlichten, schrijven Kalipada Pahan en collega’s van Rush University Medical Center in PNAS.

Het schijnt tevens de eerste receptor te zijn waarvan überhaupt met enige zekerheid is vastgesteld dat aspirine hem activeert - er zijn meer enzymen waar dit molecuul op past, maar die worden er door uitgeschakeld.

Dat alzheimer minder vaak de kop lijkt op te steken bij regelmatige aspirinegebruikers, was al eerder waargenomen. Maar klinisch getest is het nooit, en er was ook geen verklaring voor een eventueel verband.

Pahan claimt die nu wel te hebben gevonden, in elk geval bij gemodificeerde FAD5X-muizen met alzheimersymptomen. Computermodellen bevestigen dat aspirine zich kan binden aan een eiwit genaamd PPARα (peroxisome proliferator-activated receptor α), en wel aan de tyrosinebouwsteen op plaats 314 in de keten.

PPARα is een transcriptiefactor die een sleutelrol speelt bij de vetzuurhuishouding in de lever. Maar hij verhoogt ook de productie van een aantal eiwitten die daar niets mee te maken hebben, waaronder een tweede transcriptiefactor genaamd cAMP response element-binding protein (CREB). En van CREB is al langer bekend dat alzheimerpatiënten er relatief weinig van aanmaken.

Bij de FAD5X-muizen blijkt een lage dosis aspirine inderdaad de CREB-productie op te voeren. Met name de hippocampus, die bij alzheimer als een van de eerste delen van de hersenen wordt aangetast, herstelt zich. De muizen gaan daardoor beter scoren bij geheugentests.

Schakel je bij deze muizen tevens het gen voor PPARα uit, dan verdwijnt het effect.

Het doet vermoeden dat een klinische test inderdaad de moeite waard zou zijn. Al moet je daarvoor waarschijnlijk de aspirientjes al gaan toedienen wanneer de proefpersonen nog geen alzheimersymptomen hebben, en vervolgens heel veel jaren geduld hebben.

bron: C&EN, PNAS