Vulkanische activiteit brouwt oplosmiddel voor gesteente

Door contact met magma kan water in de oceaanbodem superkritisch worden. In die toestand lost het diverse metalen en andere elementen uit de bodem op en voedt zo het leven in de oceaan, zo stelt onderzoekster Andrea Koschinsky (Jacobs University, Bremen) in het tijdschrift Geology. Zij is de eerste die het bestaan van superkritisch water in de vrije natuur heeft kunnen aantonen.

Superkritisch wil zeggen dat het verschil tussen een vloeistof en een gas wegvalt. Bij water is daarvoor minimaal 298 bar en 407 graden Celsius nodig. Om aan de eerste voorwaarde te voldoen moet het water ter plekke minstens drie kilometer diep zijn. Koschinsky’s metingen tonen aan dat de tweede voorwaarde ook haalbaar is. Met een thermometer aan drie kilometer touw mat ze pieken van 464 graden gedurende twintig seconden.

Ze vermoedt dat het water via spleten de bodem in sijpelt en daar in contact komt met een enorme magma-bel die daar door eerdere vulkanische activiteit is blijven hangen. Op het moment dat het superkritisch wordt, daalt de dichtheid sterk. Daardoor spuit het water abrupt de bodem weer uit.

Zolang het superkritisch is, is het water een veel beter oplosmiddel voor mineralen dan in vloeibare vorm. Onderweg naar boven neemt het onder meer goud, koper, ijzer, mangaan en zwavel op. Koschinsky schat dat misschien wel de helft van alle mangaan en tien procent van alle ijzer op deze manier in de voedselketen terecht komt.

bron: NewScientist.com

Onderwerpen