Je kunt de lengte van iemands telomeren nauwkeurig genoeg meten om er in een klinische setting iets aan te hebben. In elk geval kun je zo vaststellen of bepaalde symptomen wel of niet worden veroorzaakt door extreem korte telomeren, schrijven Mary Armanios en collega’s van Johns Hopkins Medical Center in PNAS.

Ze hebben het dan bijvoorbeeld over erfelijke vormen van longfibrose, en bepaalde beenmergaandoeningen. Die hebben soms te maken met de telomeren, die de uiteinden van chromosomen vormen en dienen als ‘uitloop’ voor het DNA-replicatiemechanisme. Bij elke celdeling worden telomeren iets korter maar als het goed is worden ze daarna ook weer verlengd zodat ze in de praktijk een heel mensenleven meegaan. Zo niet, dan gaan de eerste genen aan het uiteinde noodgedwongen dienen als uitloop… en daar gaan ze dus van kapot.

Binnen de medische diagnostiek worden telomeren tot nu toe echter vrijwel nooit opgemeten, vooral omdat tot nu toe onduidelijk was of zulke metingen zin hadden.

Armanios stelt nu dat het wél zin heeft, in elk geval met de flowFISH-test. Die is in 2006 ontwikkeld door Peter Lansdorp, inmiddels hoogleraar in Groningen maar toentertijd werkzaam in Canada. FlowFISH is een samentrekking van flowcytometrie en fluorescent in situ hybridization. De methode berust op het feit dat telomeren bestaan uit een reeks identieke DNA-fragmenten. Het idee is dat je de celkern voorziet van fluorescerende labels, die zich specifiek aan één zo’n fragment hechten. Uit de intensiteit van de fluorescentie volgt hoeveel labels er tegelijk op elk telomeer passen, en dus hoe lang zo’n telomeer is.

De afgelopen jaren hebben Armanios en collega’s zo de telomeerlengtes opgemeten bij meer dan zeshonderd gezonde mensen, en een honderdtal mensen met een genetisch defect op het telomerische vlak.

Er kwam ten eerste uit dat flowFISH voldoende reproduceerbaar is voor een klinische setting. Ten tweede kwam er een boven- en een ondergrens uit voor de ‘gezonde’ lengte van telomeren als functie van de leeftijd; de bovengrens is daarbij ruwweg tweemaal de ondergrens.

Zitten je telomeren tussen die grenzen, dan hangt het van je leeftijd af of er iets uit valt af te leiden. Boven de 40 worden telomeren van nature al zo kort dat je niet meer kunt zeggen of er genetisch iets fout zit. Maar bij kinderen en jongvolwassenen zitten de problematische telomeren echt ruim beneden de gezonde ondergrens. Krijgen die problemen met hun beenmerg, dan is de kans groot dat het aan die telomeren ligt en kies je wellicht voor een andere behandeling dan wanneer hun telomeren binnen het gezonde bereik zitten.

En hebben ze nog geen symptomen, dat kun je op basis van de resterende telomeerlengte redelijk goed aflezen hoe lang het nog duurt eer je de eerste problemen mag verwachten, en op basis daarvan proactieve maatregelen nemen.

Ter afsluiting spuien de auteurs hun gal over commerciële telomerenthuistests, die de kans zouden moeten voorspellen dat je gezond oud wordt. Dat van die factor twee wordt daar zelden duidelijk bij vermeld. Erger is dat zulke tests gewoonlijk werken met kwantitatieve PCR, een goedkope methode met een veel grotere foutmarge. Bovendien gaan ze voorbij aan het recente inzicht dat te lange telomeren de kans lijken te verhogen op longkanker en melanoom.

bron: PNAS, Johns Hopkins Medicine