Roet uit automotoren bestaat deels uit koolstofnanobuisjes. Net als de rest krijg je die dus vanzelf in je longen en je moet maar afwachten of dat gezond is, suggereert een Amerikaans/Franse studie in het onlinetijdschrift EBioMedicine.

De buisjes werden aangetroffen tijdens routine-onderzoek van 69 minderjarige Parijse astmapatiëntjes. Om precies te zijn zaten ze in de alveolaire macrofagen, dat zijn cellen die in de longen dienen als stofvangers.

En die nanobuisjes zien er precies hetzelfde uit als de buisjes die je vindt in Parijse auto-uitlaten, of in stof op Parijse gebouwen.

Dat niemand ze eerder heeft zien zitten in de zwarte smurrie in die mactrofagen, komt waarschijnlijk doordat ze te klein zijn om met een optische microscoop te onderscheiden: ze zijn maar enkele honderden nanometers lang bij een diameter van 10 tot 60 nm. Met elektronenmicroscopie, röntgen- en Ramanspectrometrie en fluorescentiemicroscopie in het nabije infrarood bleken de buisjes echter prima te identificeren. Ze vormen zelfs de belangrijkste fractie van de koolstof.

Volgens Lon Wilson, een chemicus van Rice University in Houston die er als nanobuisjes-expert werd bijgehaald, is het niet zo’n wonder. De vorming van koolstofnanobuisjes in plaats van buckyballs of ongestructureerd roet is een kwestie van de juiste katalyse. Rice University heeft ooit het zogeheten HiPco-proces ontwikkeld om grote hoeveelheden nanobuisjes te maken uit koolstofmonoxide, en procestechnisch doet dat volgens Wilson eigenlijk wel een beetje denken aan de uitlaatkatalysator van de gemiddelde auto.

Of die buisjes echt schadelijk zijn voor de gezondheid, is een tweede. Volgens Wilson zijn het er waarschijnlijk veel te weinig om de astma van de patiëntjes te verklaren. En de veelgehoorde vergelijking van koolstofnanobuisjes met asbestvezels lijkt in dit geval ook niet op te gaan, omdat déze buisjes daar veel te klein voor zijn.

Maar zolang er over de toxiciteit van koolstofnanobuisjes eigenlij nauwelijks iets bekend is, is het niet zo’n prettig idee dat we ze allemaal allang in onze longen hebben zitten.

‘En wij in het lab maar mondkapjes dragen’, verzucht Wilson.

bron: Rice University