Voor het eerst is CRISPR-Cas9 gebruikt om genen uit te schakelen in menselijke embryo’s, puur om te zien wat er gebeurde. Kathy Niakan en collega’s van het Francis Crick Institute in Londen presenteerden dit uiterst controversiële experiment zojuist in Nature.

Ze gebruikten er bevruchte eicellen voor die waren overgebleven van IVF-behandelingen, en die ze maximaal een week in leven hielden. Na zeven dagen is zo’n embryo (officieel een blastocyst) nog niet meer dan een minuscuul klompje van zo’n tweehonderd cellen. Het begeleidende persbericht bevat dan ook het nadrukkelijke verzoek aan beeldredacteuren om er geen foto van een foetus of een pasgeboren baby bij te zetten… en nu maar hopen dat iedereen zich daaraan houdt.

Zo’n experiment heeft dus alleen zin om genen uit te testen die de ontwikkeling al in het allereerste begin beïnvloeden. In dit geval werd gekozen voor het POU5F1-gen, dat codeert voor een transcriptiefactor genaamd OCT4. Dat eiwit is al aan te tonen in een embryo dat nog maar acht cellen heeft.

Inderdaad blijkt het essentieel: schakel je POU5F1 uit met CRISPR-Cas9, dan loopt de ontwikkeling behoorlijk mis. Niakan heeft het 37 keer geprobeerd; 30 keer kreeg ze helemaal geen blastocyst, en de overige zeven zagen er onder de microscoop nogal afwijkend uit. Achteraf bleek dan ook de expressie van een hele reeks andere genen anders te zijn dan in een onbehandelde blastocyst van deze leeftijd.

Injecteer je alleen Cas9 zonder CRISPR, zodat het gen heel blijft, dan lijkt dat de levensvatbaarheid niet merkbaar te beïnvloeden - aan het toedieningsproces ligt het dus niet.

Muizen maken ook OCT4 aan. Maar doe je hetzelfde experiment met muizenembryo’s, dan ontwikkelen die zich meestal wél tot normale blastocysten. Mogelijk begint OCT4 bij deze soort pas later een rol te spelen. Het nut van experimenteren op menselijke embryo’s is daarmee overtuigend aangetoond - al zal niet iedereen daar zo over denken.

bron: Francis Crick Institute, Nature