Op de middelbare school speelde ik tijdens saaie biologielessen soms galgje met een klasgenoot.

Als de leraar ons betrapte, hadden we het verweer dat we goed bezig waren: het galgjewoord ging altijd over de lesstof. Zo kwam het dat mijn klasgenoot een keer 22 streepjes zette.

‘E’, raadde ik. Drie letters goed. ‘_ e _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ e _ _ e _ _ _ _ ’ stond er nu.

De ‘a’ leverde geen punten op, de ‘n’ kwam twee keer voor (plek 11 en 17), evenals de ‘o’ (op 4 en 10). Pas bij de ‘u’ begon het me te dagen: _ e _ o _ _ _ _ _ o n _ _ _ e _ n e _ u u _.

‘Desoxyribonucleïnezuur!’, riep ik triomfantelijk door de klas. De docent keek verstoord op — hij was net iets aan het uitleggen over het endoplasmatisch reticulum — en zei: ‘Heel fijn dat tenminste iemand heeft onthouden waar de afkorting DNA voor staat. Als je straks bij het proefwerk ook nog weet hoe je het spelt, heb je in ieder geval een 1.’

De week erna speelden we geen galgje meer: de leraar had piepschuim, klei, crêpepapier, behangplak en punaises meegenomen. ‘Knutselen jullie maar een mitochondrium, celkern of golgi-systeem’, zei hij.

Molecuulbouwdozen

Toegegeven, ik weet bijna twintig jaar na dato niet meer precies de functie van die verschillende celonderdelen. Maar dat ik me de namen überhaupt nog herinner, is te danken aan het geknutsel tijdens de les. Niet aan mijn schoolboeken. Net zoals ik dankzij galgje weet dat een DNA-keten bestaat uit adenine, cytosine, guanine en thymine.

Een paar jaar geleden vulde ik voor de lol wat oude eindexamenvragen in. Naast een 6 voor biologie haalde ik alleen voor scheikunde een voldoende, mede dankzij de molecuulbouwdozen die de leraar ons voorzette, en de proefjes die hij ons liet doen. Dan klopt de regel uit een Kinderen-voor-Kinderen-liedje dus toch: ‘En van spelen leer je lekker toch het meest!’