N-(2-aminoethyl)glycine is mogelijk de voorganger geweest van RNA als genetische informatiedrager. Dat cyanobacteriën deze stof nog steeds aanmaken is een sterke aanwijzing in die richting, zo valt te lezen in PLoS ONE.

Theoretisch zou het kunnen. N-(2-aminoethyl)glycine, afgekort AEG, kan polymeriseren tot een lange keten waar dan weer basen aan kunnen hangen, zie het plaatje. Het resultaat wordt omschreven als een ‘peptidenucleïnezuur’, afgekort PNA. Chemisch gezien is deze structuur veel eenvoudiger dan die van RNA of DNA, wat het toevallige ontstaan van PNA’s in een pril stadium van de evolutie wat minder onwaarschijnlijk maakt.

Die theorie is niet van vandaag of gisteren. Maar tot nu toe was nog nooit een organisme aangetroffen dat uit zichzelf N-(2-aminoethyl)glycine aanmaakt.

Met uiterst gevoelige analyse-apparatuur (triple quadrupole LC-MS/MS, voor de liefhebbers) hebebn Amerikaanse en Zweedse onderzoekers nu vastgesteld dat primitieve cyanobacteriën deze stof wel degelijk aanmaken. Waarom ze dat doen is volmaakt onduidelijk, maar alle onderzochte cyanobacteriestammen uit verschillende werelddelen blijken AEG te produceren.

En aangezien cyanobacteiën gelden als een van de meest primitieve levensvormen op aarde, met een geschiedenis die 3,5 miljard jaar teruggaat, zou het dus best kunnen dat ze ooit die AEG als informatiedrager hebben gebruikt. Na de ‘uitvinding’ van RNA hadden ze er niet veel meer aan, maar wellicht vervult het molecuul een of andere bijrol die heeft gemaakt dat de productie er nooit helemaal uit is geëvolueerd.

Al kan het ook nog zijn dat er nu Iemand van zijn/haar wolk afrolt van het lachen.

bron: Weber State University

Onderwerpen