Naar aanleiding van een oproep door Nature aan ingenieurs om vooral hun onderzoek naar het tijdschrift te sturen, vraagt hoofdredacteur Esther Thole zich af hoe we eigenlijk onderscheid maken tussen science en engineering. En of dat wel zinvol is. 

Goed nieuws voor ingenieurs, aldus de Nature-redactie over hun recente besluit om meer aandacht te besteden aan het onderzoek vanuit de ingenieurswetenschappen. ‘Calling all engineers, Nature wants to publish your research’, aldus het redactioneel commentaar van 14 februari jl. Een interessante oproep die allerlei, ook interessante, vragen oproept. Waar komt deze omslag vandaan? Waarom werd het onderzoek van ingenieurs voorheen niet als publicabel gezien? Waar ligt dan de grens tussen science en engineering research? Wat (of wie?) bepaalt of een onderzoeksproject tot het ene of het andere domein behoort? En vooral: is dat vermeende onderscheid eigenlijk wel relevant?  

Naar eigen zeggen vloeit deze omslag voort uit een speciale collectie artikelen rond de Sustainable Developments Goals in 2023, waarbij het de redactie duidelijk werd dat ze heel weinig oog hadden gehad voor onderzoek dat een relatie heeft met deze doelstellingen. Vaak onderzoek met een duidelijk maatschappelijke opgave als leidraad.

En dat terwijl toen Nature halverwege de negentiende eeuw werd opgericht, het tijdschrift zich nadrukkelijk ook bezighield met technisch onderzoek. Destijds spraken grote infrastructurele projecten zoals de aanleg van het Suez-kanaal tot ieders verbeelding en stimuleerden vooraanstaand onderzoek op tal van terreinen.In Nature verscheen bijvoorbeeld een paper over mogelijke verzilting die op zou kunnen treden door dit revolutionaire kanaal.

‘Bovendien wordt er heel wat ge-engineered door niet-ingenieurs’ 

Waarom gaandeweg de ingenieurs uit het zicht zijn geraakt, daar kunnen ze bij Nature ook niet helemaal de vinger op leggen. Maar mijn gok is dat sindsdien de verregaande specialisatie in het academische veld, de toenemende bureaucratisering van de onderzoeksfinanciering met eindeloos veel hyperafgebakende instrumenten en de brede publieke verering van het geniale bèta-brein (Einstein!) als hét ideaalbeeld van de wetenschapper allemaal hebben bijgedragen tot een klimaat waarin het toch meer down-to-earth, oplossingsgerichte realisme van de ingenieur minder goed gedijt.

Terwijl die scheidslijn tussen science en engineering natuurlijk nauwelijks te trekken is. Is iets ‘engineering’ als het door iemand met een ingenieurstitel wordt uitgevoerd, of als het binnen een technische universiteit of hogeschool plaatsvindt? Een onhoudbare definitie, want er zijn tal van voorbeelden van ingenieurs die werken aan een algemene universiteit en vice versa.

Bovendien wordt er heel wat ge-engineered door niet-ingenieurs. Protein engineering, metabolic engineering, tissue engineering, polymer engineering, afijn, vul maar aan. Op technische universiteiten barst het van het ‘fundamentele’ (ook weer zo’n onhoudbaar begrip) onderzoek, terwijl bij algemene universiteiten aan de lopende band allerlei praktisch inzetbare toepassingen, technieken en methoden worden ontwikkeld.

Misschien is het tijd om deze ongrijpbare etiketten achter ons te laten en eens meer te kijken naar —pas op, nu volgt een wild idee— wát het onderzoek behelst en minder naar wíe het heeft uitgevoerd? Dan kunnen we ook meteen een bredere slag slaan als het gaat om inclusiviteit van de wetenschap.