Tachtig jaar geleden stierf Leo Baekeland. Zijn fenolhars, bakeliet genoemd, gaf het startschot voor de ontwikkeling van thermoharders, polymeren die niet vervormen bij verwarming. Enkele hoogtepunten uit de bakelietgeschiedenis.
De studie van de condensatiereactie tussen fenol (en ook cresol) en aldehyden dateert reeds van 1872 toen Adolf von Baeyer een harsachtig product bekwam maar er niet veel aandacht aan besteedde. In die tijd waren onderzoekers vooral op zoek naar isolerende producten voor elektriciteit (tot dan meestal Shellac) en andere nieuwe materialen om natuurlijke stoffen te vervangen.
Het succes van formaldehyde als polymerisatiemiddel zette aan tot het testen ervan met andere stoffen. Onderzoekers dachten daarbij – toevallig? – aan moleculen met een aminegroep en met name aan proteïnen. Met caseïne van melk leverde dit galaliet op (J.J. Trillat, 1889), bijgenaamd ‘kunsthoorn’ of ‘melksteen’, waarvan je knopen, kammen, bekers en andere kleine gebruiksvoorwerpen kunt maken. Met eiwitten van aardnoot en soja bekwam je vezels (‘melkwol’) en bouwde Henry Ford in 1942 een eetbare auto! Met ureum, thio-ureum en melamine produceerde de Weense chemicus Fritz Pollak in 1924 de opake pollopas-voorwerpen (‘zwart bakeliet’). Deze aminoharsen, waarvan je ook synthetisch organisch glas en isolatieschuim maakt, kwamen op in de jaren dertig van vorige eeuw.
Als lid van de KNCV, KVCV, NBV, of NVBMB heeft u onbeperkt toegang tot deze site, u kunt hier inloggen.