Sommige bacteriën zetten actief virussen in tegen soortgenoten die daar nog niet resistent tegen zijn. Zo hebben ze zelf meer te eten, schrijft een internationaal gezelschap in Cell Reports.

Thomas Wood en collega’s ontdekten het in een petrischaaltje. Twee rondzwemmende groepen E. coli (type K-12) leken onderling een zekere afstand te bewaren. Het leek sterk op het effect dat Alexander Fleming waarnam rond schimmelkolonies, en dat leidde tot de ontdekking van de eerste antibiotica. Maar bij Fleming ging het om totaal verschillende soorten, niet om stammen van dezelfde bacterie.

Nader onderzoek leerde dat een van de groepen een bacteriofaag uit de Siphoviridae-familie afscheidde. Normaal gesproken is dit bacterievirus (werktitel SW1) dodelijk voor E.coli, maar déze stam blijkt om totaal onduidelijke redenen virussen te kunnen fokken zonder er zelf veel last van te hebben. Ze lijkt er zelfs een beetje fitter door te worden. Andere E.coli-stammen, die er niet mee zijn besmet, gaan er wel aan dood. Vandaar de tussenruimte tussen beide groepen: die ligt vol dode coli’s.

Het fokproces wordt geholpen door CPS-53, een van de negen zogeheten profagen waarvan bekend is dat ze voorkomen in E.coli K-12. Dit zijn fagen die ooit opgesloten zijn geraakt in hun bacterie, waarbij hun DNA werd opgenomen in dat van de gastheer. Het levert nog altijd eiwitten op, maar die assembleren zich niet meer tot nieuwe fagen. Eén van die eiwitten, genaamd YfdM, blijkt de vorming van nieuwe SW1-fagen sterk te bevorderen. Hoe dat komt is onduidelijk; vermoedelijk is het een methylase-enzym maar niemand weet hoe het er precies uitziet. Vast staat wel dat zonder CPS-53 onvoldoende fagen vrijkomen om de verdediging te laten werken.

Het werkt zowel tegen soortgenoten die genetisch identiek zijn maar niet geïnfecteerd, als tegen coli’s met sterk afwijkend DNA zoals de beruchte EHEC-stammen. Dat maakt het allemaal een beetje logischer. In de menselijke darmen beconcurreren diverse coli’s elkaar. De K-12 stammen, die veelal tot de ‛goede’ bacteriën behoren, gebruiken kennelijk SW1 om niet te worden overvleugeld door pathogene soortgenoten die van zichzelf agressiever zijn.

Vermoedelijk zijn er overigens meer bacteriën die zo te werk gaan. Het onderzoek leverde aanwijzingen op dat EHEC-stammen het kunstje ook onder de knie hebben, maar met een heel andere faag.

Het doet een beetje denken aan quorum sensing, het mechanisme waarbij bacteriën kleine moleculen afscheiden om te kunnen afschatten met hoeveel ze zijn. Maar voor zover bekend is dát systeem niet agressief voor iets afwijkende soortgenoten.

bron: Penn State, Cell Reports