Een draagbare nabij-infraroodsensor kan agenten helpen bij het identificeren van drugs op de plaats delict.
Als een agent op een plaats delict een verdachte stof vindt, moet hij of zij een monster nemen, dit netjes inpakken, labelen en naar het lab sturen. In het lab moeten verschillende tests vervolgens uitwijzen om welke stof het gaat: drugs, of toch gewoon bakpoeder? Een tijdrovend proces, dat best gemakkelijker moet kunnen – althans, volgens labcoördinator Ruben Kranenburg van de Amsterdamse politie. Naast zijn politiewerk doet hij promotieonderzoek in de groep van Arian van Asten, hoogleraar forensische analytische chemie aan de Universiteit van Amsterdam. Daar onderzoekt hij nieuwe draagbare methodes waarmee je poeders kunt identificeren op de plaats delict.
Er zijn de laatste jaren steeds meer draagbare analysetechnieken ontwikkeld, vertelt Kranenburg: ‘De meeste zijn gebaseerd op spectroscopische technieken, zoals Raman of nabij-infrarood (NIR). Vooral NIR is bij uitstek geschikt voor gebruik in kleine, draagbare sensoren.’ Deze sensoren zouden agenten kunnen helpen ter plekke al een eerste screening te doen van verdachte stoffen, zodat ze alleen de relevante poeders naar het lab hoeven te sturen. Kranenburg: ‘Wij onderzoeken verschillende technieken om te kijken welke we voor deze toepassing zouden kunnen gebruiken.’
Als lid van de KNCV, KVCV, NBV, of NVBMB heeft u onbeperkt toegang tot deze site, u kunt hier inloggen.