Antilichamen zitten elkaar in de weg op griepvirus

Om een zo effectief mogelijk vaccin te maken tegen een bepaalde vorm van het influenzavirus, kun je misschien beter antilichamen aanmaken tegen een virusstam die er een klein beetje van afwijkt. Dat stellen onderzoekers van Princeton University (VS) deze week op de website van PNAS.

Het artikel is gebaseerd op een ontdekking van promovendus Wilfred Ndifon. Die keek nog eens goed naar onderzoeksdata van verschillende virologielabs en merkte dat er een verrassend patroon in zat. Antilichamen, die zijn aangemaakt als reactie op een bepaalde virusstam, blijken vaak beter te werken tegen een stam met een net iets andere oppervlaktestructuur.

Dat zulke kruisreacties kunnen optreden was al langer bekend, maar niet dat het zo vaak gebeurt. En het waarom was al helemaal niet duidelijk.

Nader onderzoek doet nu vermoeden dat het vooral komt door een fenomeen dat antilichaam-interferentie wordt genoemd. Dit gebeurt wanneer een virus het immuunsysteem aanzet tot het maken van een aantal verschillende antilichaamtypes tegelijk. Sommige daarvan zullen effectiever zijn dan andere, maar vaak hechten ze zich wél allemaal ongeveer even goed aan het virus. Het gevolg is dat de meest effectieve varianten in de weg worden gezeten door hun minder effectieve conculega’s.

Als een andere virusstam bij toeval dusdanig afwijkt dat de minder effectieve antilichamen er geen vat meer op hebben en de effectieve nog wel, dan is het gevolg dus dat het immuunsysteem er minder moeite mee heeft dan met het oorspronkelijke virus.

De volgende stap in de redenering ligt voor de hand: als je een vaccin wilt maken tegen een van beide virusvarianten, dan kun je het beste uitgaan van de andere variant. En misschien moet je die andere variant er zelfs speciaal voor gaan kweken.

Overigens zijn de auteurs allemaal theoretici. De praktische uitwerking van hun idee laten ze gaarne aan anderen over.

bron: Princeton

Onderwerpen