Hoe veel koffie je per dag nodig hebt, zit mogelijk toch in je genen. Bijvoorbeeld in variaties in het gen PDSS2 op chromosoom 6, schrijven Rotterdamse en Italiaanse onderzoekers in het tijdschrift Scientific Reports.

Paolo Gasparini, Cock van Duijn en collega’s screenden het genoom van een paar duizend mensen uit besloten gemeenschappen: 370 uit Carlantino (Puglia) en 843 uit een zestal dorpjes bij Venetië. Ze verifieerden hun conclusies aan de hand van de genomen van 1.731 mensen uit het Brabantse Rucphen. Dat laatste cohort bestaat uit nakomelingen van 22 kinderrijke echtparen uit de tweede helft van de 19e eeuw, wat de onderlinge genetische variatie enigszins beperkt.

Al die proefpersonen vroegen ze tevens naar hun dagelijkse koffieconsumptie. Mensen die helemaal geen koffie mochten vanwege hun bloeddruk, werden uit het onderzoek gehouden.

Statistisch gezien kwam er een verband uit tussen het aantal kopjes per dag en een reeks ‘single nucleotide polymorphisms’, dus variaties ter grootte van één basenpaar, in het gen voor PDSS2. De associatie betreft niet één zo’n SNP maar een stuk of 12 verschillende, waarbij opvalt dat ze nooit lijken te zitten in het deel van het gen dat voor een eiwit codeert. Dat voedt het vermoeden dat het verschil niet zit in dat eiwit maar in de hoeveelheid die ervan wordt aangemaakt.

Dat zou kunnen kloppen. PDSS2 staat voor prenyl (decaprenyl) difosfaatsynthase, subunit 2. Het geproduceerde eiwit helpt bij de synthese van coënzym Q10, ook bekend als ubichinon. Die stof speelt een belangrijke rol bij de energievoorziening van de cel. Maar proeven met gemodificeerde muizen doen vermoeden dat PDSS2-expressie in de lever ook de afbraak van cafeïne afremt. Dus hoe meer PDSS2 je aanmaakt, hoe langer het duurt voordat je lichaam begint te zeuren om een nieuwe koffie-shot.

Dat het effect van PDSS2-varianten bij de Italianen groter lijkt te zijn dan bij de Nederlanders, zou volgens de onderzoekers kunnen liggen aan het verschil in koffiecultuur. Nederlanders drinken veel grotere koppen en krijgen daardoor per keer driemaal zo veel cafeïne binnen. De rol van PDSS2 is nieuw maar eerder zijn wél statistische verbanden gelegd tussen koffieconsumptie en een aantal andere genen waaronder CYP1A2. Bij de Italianen vond men die verbanden niet terug; bij de Nederlanders is het onduidelijk omdat het onderzoek in dat stadium alleen nog goed naar PDSS2 lijkt te hebben gekeken en niet meer naar de rest.

Het zou kunnen zijn dat verschillende mechanismes een rol spelen bij de cafeïne-afbraak, en dat het aan de ingenomen hoeveelheden ligt welk gen de grootste rol speelt. Bij Italiaanse kopjes is dat dus PDSS2, maar om Nederlandse bakken troost weg te werken is mogelijk méér nodig.

bron: University of Edinburgh (waar eerste auteur Nicola Pirastu inmiddels zit)