Eén beroep, twee verschillende werkplekken: klinisch chemici An Stroobants (AMC Amsterdam) en Dick Peters (De Tjongerschans Heerenveen) vertellen wat hun baan inhoudt en hoe zij erin terecht zijn gekomen.

Wat doe je als klinisch chemicus?

A.S.: ‘Ik ben er voor de mensen op het lab, de artsen en de onderzoekers, en om nieuwe bepalingen te onderzoeken en implementeren. Ik geef vakinhoudelijk en procesmatig leiding aan de labonderdelen stolling en speciale technieken en begeleid de opleidingsanalisten. Een leuk onderdeel is ook het evaluatiecentrum voor apparatuur en reagentia dat ik met het stollingsteam heb opgezet.’

D.P.: ‘Ik werk op het grensvlak van chemie en kliniek. Ik overleg met analisten en artsen, bewaak de kwaliteit van de analyses, autoriseer voorschriften, controleer afwijkende testuitslagen, schaf soms nieuwe apparatuur aan en voer nieuwe bepalingen in. Ik werk op een relatief klein lab en ben dus een generalist. Sommige bepalingen besteden we uit aan andere labs, maar ik moet er wel het nodige van af weten.’

 

Hoe ben je klinisch chemicus geworden?

A.S.: ‘Ik studeerde in de trein in handboek Stryer. De mevrouw tegenover mij herkende die pil. We raakten aan de praat over biochemie. Zij bleek te werken als klinisch chemicus. Ik wist niets van dat beroep. Haar verhaal inspireerde mij. Na mijn promotie in de biochemie wist ik heel zeker dat ik ook deze vierjarige opleiding wilde doen.’

D.P.: ‘Ik heb na mijn studie scheikunde – met als hoofdvak farmacologie en als bijvakken biochemie en klinische chemie – eerst drie jaar gewerkt op het toenmalige dopinglab in Nijmegen. Maar toen ik in 1983 in Enschede in de opleiding tot klinisch chemicus kon komen, heb ik dat meteen gedaan.’

 

Wat maakt dat je dit werk graag doet?

A.S.: ‘De variatie. Geen dag is hetzelfde. En natuurlijk dat het heel concreet bijdraagt aan het welzijn van patiënten, ook al zie je die niet zelf.’

D.P.: ‘Het is scheikunde met een zeer praktische toepassing, direct ten dienste van de patiënt. Je ondersteunt de arts bij het stellen van de diagnose of de controle van de therapie.’

 

Hoe ben je bij je huidige werkgever terechtgekomen?

A.S.: ‘Ik ben hier opgeleid. Tijdens mijn opleiding ontstond een vacature. Het werk moest gewoon gedaan, dus dat kwam alvast in mijn richting. Daarna ben ik ervoor aangenomen.’

D.P.: ‘Aan het eind van mijn opleiding sprak ik op een cursus de klinisch chemicus in Heerenveen, die vertelde dat hij bij zijn ziekenhuislaboratorium een klinisch chemicus erbij ging aannemen. Wij raakten in gesprek en het klikte erg goed. We hebben 28 jaar heel plezierig samengewerkt.’

 

Aan welke onderdelen van je studie scheikunde heb je het meest in je werk?

A.S.: ‘Vooral de biochemische achtergrondkennis. Hoe stoffen als eiwitten en lipiden reageren. En de analytische manier van denken. Dingen gestructureerd opzetten, aanpakken en uitwerken.’

D.P.: ‘Vooral analytisch denken. Complexe zaken goed kunnen analyseren en doorgronden. Via mijn hoofdvak farmacologie en bijvakken biochemie en klinische chemie heb ik me al voorbereid op chemie op het raakvlak van het medische.’

 

Waar zie je jezelf over tien jaar?

A.S.: ‘Waarschijnlijk werk ik over tien jaar nog steeds in de klinische chemie. Er komen in dit vak altijd nieuwe uitdagingen. Bovendien blijf je altijd leren en je verder specialiseren.’

D.P.: ‘Dan besteed ik meer tijd aan vogels kijken, reizen en bakken, want dan ben ik al vier jaar met pensioen.’

 

Vraag van Dick Peters aan An Stroobants: ‘Het leuke van werken in een streekziekenhuis vind ik de korte lijnen naar specialisten en huisartsen. Wat trekt jou aan in het werken in een groot academisch ziekenhuis?’

A.S.: ‘Regelmatig worden patiënten met een specifiek ziektebeeld doorgestuurd naar een academisch ziekenhuis. Ik geniet van de bijzondere casuïstiek en de gedrevenheid van de medisch specialisten die samen willen uitzoeken hoe het zit.’

 

Vraag van An Stroobants aan Dick Peters: ‘Waar kan ik mij in mijn loopbaan het best op focussen?

D.P.: ‘Ga door in je specialisatie. De ontwikkeling van kennis gaat zo snel dat het vak behoefte heeft aan specialisten naast generalisten. Stolling is een buitengewoon interessant vakgebied.’