Slechts twee aminozuurresten bepalen de plekken waar het hiv-virus zijn DNA inbouwt in dat van zijn gastheercel. Vervang die door iets anders en het kiest een andere plek die nog meer of misschien wel minder kwaad kan, schrijven Leuvense onderzoekers in Cell Host & Microbe.

Die aminozuren zitten in het integrase-enzym dat mee komt met het virus. Om precies te zijn serine op positie 119 en arginine op 231.

Het enzym hecht zich eerst aan de uiteinden van het virale DNA, zoekt dan twee specifieke sequenties op het gastheer-DNA op en zet daar dat virale stuk tussen. Dat wordt dan voortaan samen met de rest afgelezen en geeft zo opdracht voor het maken van kopieën van het virus.

Jonas Demeulemeester, Rik Gijsbers en collega’s hebben dat proces nu gemodelleerd en ontdekten dat die twee aminozuren het dichtst tegen het gastheer-DNA aan zitten, en bepalen aan welke sequentie ze hechten. Vervang je ze allebei door glycine, dan zoekt het enzym prompt een andere plek uit.

In de praktijk is dat een plek waar het virus minder gastheer-genen in de weg zit. Die vervanging door glycines komt in de natuur ook voor, en als dat gebeurt blijkt het ziekteverloop behoorlijk te worden versneld.

Je kunt er ook andere aminozuren in monteren, zodat je een integrase krijgt dat eigenlijk hoort bij een virus dat voorkomt bij dieren. Dan zie je dat het virus zichzelf installeert op de plek die je van dat dierenvirus verwacht.

Uiteraard zijn de onderzoekers nu benieuwd naar een therapie die het virale DNA naar een plaats loodst waar het kopieerproces niet goed werkt, maar dat is voorlopig verre toekomstmuziek.

bron: KU Leuven