In het meinummer van C2W | Mens & Molecule bespraken we de opgang van de thermoharders. Nu zijn de vervormbare en gemakkelijk te verwerken thermoplasten aan de beurt. We presenteren ze in een muzikaal kleedje.
Reeds eeuwen voor onze jaartelling waren de Chinezen op zoek naar zijde, het ‘speeksel’ van de zijderups. Zij vermaalden de diertjes, lieten het zooitje rijpen en puurden er met een naald een draad uit. Veel later, in het Europa van de vroege 19e eeuw zocht men daar ook naar. De Europese chemici keken vooral naar cellulose, de molecule die het meest voorkomt in de levende natuur en een polymeer is van glucose (Payen, 1839). Zij lieten er allerhande reagentia op los, waarbij salpeterzuur de voorkeur genoot. Maar ook andere stoffen werden onderzocht, waaronder zetmeel (Braconnot, 1833) en papier (Pelouze, 1838).
In 1845 was katoen aan de beurt. Christian Friedrich Schönbein ontdekte toen bij toeval dat zijn katoenen opneemvod met restjes salpeterzuur spontaan ontvlamde bij het drogen. Het schietkatoen deed daarmee zijn opmerkelijke intrede. Alfred Nobel experimenteerde verder in deze lijn en werd zo de vader van de explosievenindustrie. Een Zwitserse onderzoeker, G. Audemars, loste dit cellulosenitraat op in een mengsel van ethanol en di-ethylether en kon uit dit goedje, collodion genaamd, vezels trekken (1855). De Amerikaanse broers Hyatt deden hetzelfde, maar dan met kamfer en bekwamen, na het verdampen van het solvent, celluloid, de (brandbare) onderlaag van foto en film (1868).
Als lid van de KNCV, KVCV, NBV, of NVBMB heeft u onbeperkt toegang tot deze site, u kunt hier inloggen.