Om bacteriën meer biobrandstof te laten produceren moet je de expressie verhogen van de genen die ze er bestand tegen maken. En het vinden van die genen is de kunst, stellen onderzoekers uit Singapore en Californië in mBio.

Ze hebben zo al een E.coli-stam dusdanig gemodificeerd dat hij 55 procent meer isopentenol in zijn fermentor verdraagt, zonder zichzelf er mee te vergiftigen. Fysisch/chemisch gezien is isopentenol een ideale kandidaat-benzinevervanger, en het is allang mogelijk om de benodigde genen in zo’n coli te monteren. Maar zolang de bacterie maar een paar gram per liter in zijn directe omgeving verdraagt wordt het economisch nooit interessant.

Het idee is nu dat zo’n bacterie zich in eerste instantie tegen die isopentenol zal proberen te verdedigen door extra eiwitten aan te maken die op de een of andere manier de weerstand tegen isopentenol verhogen - hoe precies is niet eens zo interessant. Jee Loon Foo, Heather Jensen en collega’s zijn dus begonnen te kijken welke genen tot een hogere expressie komen wanneer je isopentenol door het voedingsmedium doet. Dat blijken er 40 te zijn.

Vervolgens werden die genen een voor een kunstmatig in een hogere stand gezet, en werd gekeken of de weerstand tegen isopentenol daardoor toenam. Bij acht stuks bleek dat inderdaad het geval, en daarmee werd verder geëxperimenteerd in een bacteriestam die al was verbouwd om zelf isopentenol te produceren.

Inderdaad bleken zes van deze genen te kunnen zorgen voor hogere productie. Bij eentje, een gen dat betrokken is bij de productie van het aminozuur methionine, konden de bacteriën dus zelfs 55 procent meer isopentenol aanmaken zonder er aan onderdoor te gaan. Bij nummer twee, die codeert voor een eiwit dat betrokken is bij ATP-transport, was het 12 procent.

Met andere woorden: de auteurs zijn er nog niet maar ‘microbial tolerance engineering’, zoals ze het noemen, lijkt een veelbelovend gereedschap.

bron: American Society for Microbiology