Sommige bacteriesoorten kunnen onderling voedingsstoffen uitruilen via nanobuisjes die groeien vanuit hun celmembraan. Maar ze doen het alleen als ze écht honger hebben, ontdekten onderzoekers van het Max-Planck-Institut für chemische Ekologie in Jena.

In Nature Communications beschrijven Christian Kost en collega’s hoe ze de bodembacterie Acinetobacter baylyi dusdanig modificeerden dat hij een paar essentiële aminozuren niet meer produceerde. Bij E.coli verwijderden ze de genen voor een paar ándere aminozuren.

Kweekten ze vervolgens beide bacteriën in hetzelfde bakje, dan zagen ze de nanobuisjes ontstaan. Dat beide soorten gewoon doorgroeiden, bewees dat er uitwisseling van aminozuren plaatsvond. Hoe de buisjes er op moleculaire schaal uitzien staat er niet bij, maar het ligt voor de hand dat de wand dezelfde lipidenstructuur heeft als het celmembraan.

Opvallend was dat alleen E.coli die buisjes leek te vormen. Die soort kan dan ook van nature vrij rondzwemmen en een partner zoeken, terwijl A. baylyi in principe immobiel is en maar moet hopen dat hij wordt gered.

 

Voor de uitwisseling zijn die buisjes in elk geval essentieel. Scheid je beide soorten door een filter dat wél aminozuren maar geen bacteriën doorlaat, dan groeien ze geen van beide; uit zichzelf aminozuren afscheiden is er kennelijk niet bij. Maar doe je die aminozuren in hun voedingsmedium, dan kunnen ze ze wél opnemen en doen ze ook geen moeite meer om buisjes te vormen.

Voor Kost is de grote vraag nu of die bacteriën willekeurig proberen een partner leeg te zuigen en het risico nemen dat ze zo een antibioticum binnen krijgen in plaats van nuttige bouwstenen, of dat ze gericht zoeken naar een bruikbare partner.

In het meest extreme geval moet je die bacteriën misschien niet meer beschouwen als zelfstandige eencelligen, maar eerder als onderdeel van een primitief meercellig organisme dat grossiert in intercellulaire LAT-relaties.

bron: Max-Planck-Gesellschaft