Moet de chemie vasthouden aan het traditionele publicatietraject, of kan ze nieuwe inzichten beter sneller in de groep gooien? De meningen zijn verdeeld.

‘Zelf publiceer ik liever eerst in een kwaliteitsblad’, stelt KNCV-voorzitter Floris Rutjes, hoogleraar organische chemie in Nijmegen. Hij staat ‘een beetje huiverig’ tegenover het onlangs door de American Chemical Society gelanceerde plan voor een preprintserver. ‘We moeten onze weg al vinden in een oerwoud van info, en zien in te schatten wat steekhoudend is. Dan helpt het als iets is ‘gepeerreviewed’ door een kwaliteitstijdschrift.’

Die preprintserver, werktitel ChemRxiv, moet conceptpublicaties juist openbaar maken vóórdat ze de peer review in gaan. Colle­ga’s kunnen er dan alvast commentaar op geven en op de nieuwe kennis voortborduren. Fysici doen het al 25 jaar zo, op een server genaamd arXiv. Maar binnen de chemie houden velen liever vast aan de traditionele volgorde van publiceren - niet in de laatste plaats binnen de tijdschriftredacties. ‘Als je je publicatie op een preprintserver zet en echt goede tijdschriften willen haar dan niet meer hebben, gooi je je eigen glazen in’, vat Rutjes samen.

 

Multidisciplinair

Voorstanders zijn er ook. ‘De verspreiding van kennis blijft achter bij de techniek’, stelt de Maastrichtse onderzoeker Egon Willighagen, van origine chemicus maar overgestapt naar de bioinformatica. ‘Als samenleving doen we onszelf tekort wanneer nieuwe kennis pas na maanden of jaren verschijnt, terwijl we staan voor grote uitdagingen zoals ziektes en klimaatverandering. Een tweede punt is dat er zo veel wordt gepubliceerd dat de kwaliteit van de peer review onder druk staat. Zeker voor multidisciplinaire publicaties vind je moeilijk peer reviewers die alle aspecten goed kunnen beoordelen. Via een preprintserver kunnen meer mensen ernaar kijken.’

 

‘De kwaliteit van de peer review staat onder druk’

De Nijmeegse fysisch-organisch chemicus Wilhelm Huck vindt preprintserving eveneens een goed idee. ‘Vaak is werk al klaar voor publicatie, maar dan duurt het nog geruime tijd voordat het door de peer review komt. Terwijl je eigenlijk je werk naar buiten wilt brengen.’ Hij is wel benieuwd hoe redacties ermee zullen omgaan. ‘Maar als zoiets aandacht krijgt dan zal ook dat wel opgelost worden.’

 

Claimen

Ook Rutjes ziet een voordeel. ‘Je kunt zaken eerder claimen. Dat maakt de kans kleiner dat iemand anders je voor is.’ Maar zijn Antwerpse collega-organicus Bert Maes voorziet dat daar nu juist problemen van komen. ‘Publiceren is een heel competitief gebeuren en dit initiatief gaat het vermoedelijk nog verder aanscherpen. Als je straks een manuscript indient, gaan de beoordelaars dan een niet gepeerreviewed artikel van een collega beschouwen als state-of-the-art? Er zal zeer goed moeten worden nagedacht over de implica­ties.’

Yves Rezus heeft daar enige ervaring mee. Ook hij is van origine chemicus, maar verzeilde tussen de fysici van het FOM-insti­tuut Amolf, en heeft dus ervaring met beide werelden. ‘In de kwantumoptica, waar ik ooit onderzoek deed, zetten we vaak dingen op arXiv om onze resultaten te claimen als we wisten dat anderen met hetzelfde bezig waren. Het kan even duren voordat je publicatie verschijnt en we hoop­ten dat als andere groepen er eerder mee zouden zijn, ze tóch aan ons zouden moeten refereren.’

Dat álle fysici dol zijn op arXiv, is volgens hem echter een misverstand. ‘Het komt oorspronkelijk uit de hoge-energiefysica. Daar werken ze met honderden aan één project, en ze zijn gewend dingen te delen. Maar bij ultrasnelle spectroscopie, waaraan ik nu werk, wordt weinig op arXiv gezet. Ik heb sowieso de indruk dat onderzoekers hun echte high-impactresultaten liever bewaren voor de peer review en arXiv vooral gebruiken voor hun minder spectaculaire werk.’

 

Gescoopt

Rezus vindt de huiver van chemici voor preprintservers wel een beetje terecht. ‘Je kent het verschil toch tussen fysisch chemici en chemisch fysici? Een fysicus werkt vier jaar aan een proefopstelling en koopt de moleculen in. Een chemicus werkt vier jaar aan de synthese van die moleculen, en koopt het apparaat. Als je fysische metingen wilt overdoen moet je eerst zelf die hele opstelling nabouwen. Maar als je in de chemie openbaar maakt hoe je een bepaalde synthese moet aanpakken, dan kan iedereen het zó nadoen. Dan loop je kans dat je wordt gescoopt doordat een ander je net voor is met publiceren.’

En misschien hebben chemici er ook wel minder belang bij. ‘In de bio-informatica wil je dat anderen de tools gaan gebruiken die je hebt ontwikkeld. Snelle disseminatie is dus noodzakelijk. Dat proef ik veel minder in de chemie’, merkt Willighagen op. Net als hij vermoedt ook Huck dat de chemische community voldoende tevreden is met de manier waarop het nu is georganiseerd, en dus niet de noodzaak voelt om te veranderen.

 

Koudwatervrees

Alles bij elkaar heeft Rutjes geen flauw idee of het ACS-initiatief gaat werken. ‘Maar ik heb het gevoel dat de gevestigde orde hieraan niet gaat meedoen. Wel avonturiers en mensen die kennelijk moeite hebben om dingen gepubliceerd te krijgen. De gemiddelde kwaliteit zal niet erg hoog zijn.’

Willighagen kan zich daarbij iets indenken. ‘Maar ik vraag me af of het erger wordt dan nu. Tijdschriften genoeg. Als je manuscript ergens wordt afgewezen, stuur je het naar de volgende laag.’ Voor zijn gevoel hebben chemici gewoon last van koudwatervrees. ‘De ACS is een heel sterk merk, ik denk dat ze het voor elkaar kan krijgen.’