In wetenschappelijk onderzoek is het laatste nieuws doorgaans het minst zeker van allemaal.

Afgelopen week kreeg ik op LinkedIn het verwijt dat ik als ‘arrogante wetenschapper vastzat in mijn opvattingen’ en dat ik de belangrijkste eigenschap van de wetenschap met voeten trad, namelijk het vermogen om van mening te veranderen op basis van nieuwe data. Het ging – uiteraard – over covid, het onderwerp dat gezinnen verdeelt, samenlevingen polariseert en het slechtste in de online-mens naar boven brengt.

shutterstock_1637961967

Beeld: Shutterstock

Ik merk dat ik wat vaker op LinkedIn rondkijk sinds ik vorig jaar mijn Facebook-account heb opgedoekt. Ik word daar niet altijd vrolijk van. De inhoud van het ‘professionele’ platform lijkt uit grofweg vier delen te bestaan: irrelevante gepromote berichten (echt gelezen: ‘heeft u belangstelling voor medium-voltage switchgear panels?’), schrijfsels van dezelfde roeptoeters die Twitter en Facebook vervuilen met ongenuanceerde desinformatie, mensen die elkaar feliciteren met een resultaat/baan/rapport/etc. wat niemand anders interesseert (ook echt gezien: mensen die Loeki de Leeuw op LinkedIn feliciteren met zijn vijftigste verjaardag), en dan de daadwerkelijk interessante content: het delen en becommentariëren van inzichten, resultaten en andere wijsheden. En soms vloeien die vier arbitraire categorieën overigens moeiteloos in elkaar over.

Paardentherapeut

Wat betreft mijn bekritiseerde vermogen om van mening te veranderen als nieuwe data zich aandient: die nieuwe data was op zijn best wankel te noemen en haar felle advocaat – tevens mijn criticaster – was ‘paardentherapeut’ (en opnieuw: ik verzin ook dit niet). Het is moeilijk om dan niet die ‘arrogante wetenschapper’ te zijn zonder te zeggen dat je weinig waarde hecht aan haar mening over covid, op dezelfde manier dat zij zich weinig moet aantrekken van mijn mening over het geestelijk welzijn van paarden. De paardentherapeut vond het voldoende reden om me te blokkeren, wat natuurlijk een effectieve manier is om je nog iets verder in je bubbel van dwalingen terug te trekken.

Tegelijkertijd hoop ik dat de paardentherapeut het mis heeft over mij, want zelf omarm ik het vermogen van de wetenschap om heersende dogma’s naar de prullenmand verwijzen: dán zien we wetenschap in optima forma! De covid-pandemie is voor mij daarom als één grote trip. Nieuwe inzichten buitelen sneller over elkaar heen dan de gemiddelde Nederlander of Vlaming ze kan bijhouden. Veelgehoorde, vaak verongelijkte reflex: de wetenschap zat ernaast! Maar nee, beste burger: we hebben nieuwe data op basis waarvan we onze heersende hypothese moesten bijstellen. Prachtig toch, hoe wetenschap werkt?

Het probleem van wetenschapscommunicatie

Een van de hoogtepunten uit mijn journalistieke loopbaan was een interview met Sjaak Neefjes, die een dogma over de werking van doxorubicine – een veelgebruikt antikankermiddel – omverwierp. Maar liefst 120.000 wetenschappelijke papers bleken allemaal iets over het hoofd te hebben gezien. Schitterend! Vorig jaar schreef Daniël Linzel over een paradigmashift in de organische chemie: een aanname over C-H-bindingslengtes, stammend uit 1931, bleek niet te kloppen, ontdekte Matthias Bickelhaupt. Afgelopen week las ik in Nature dat mutaties in genen niet helemaal willekeurig zijn, zoals genetici al minstens honderd jaar aannemen: ‘[this] challenges the prevailing paradigm that mutation is a directionless force in evolution’, schrijft de auteur. En elders op onze website leest u dat de organische moleculen in een marsmeteoriet toch niet van biologische oorsprong zijn, zoals in 1996 geopperd. Een mislukking? Nee, dit is hoe wetenschap werkt: er was een reeks extreem geavanceerde technieken voor nodig om dat idee naar het rijk der fabelen te verwijzen.

Eind vorig jaar bracht Scientific American een interessant artikel waarin de auteur het grote probleem van wetenschapscommunicatie schetst, namelijk dat het fundamenteel verschilt van nieuws over politiek, rechtszaken, protesten, jaarcijfers. Als de journalist zijn werk namelijk goed doet, is dat nieuws altijd feitelijk correct. En dat verwacht de lezer dan ook. Maar in wetenschappelijk onderzoek is het laatste nieuws doorgaans het minst zeker van allemaal. Het is een stap op weg naar een dieper inzicht, totdat later soms blijkt dat het een stap in de verkeerde richting was.

‘Buitenstaanders’

Sommigen zullen uit dergelijke inzichten extrapoleren dat wetenschap ‘ook maar een mening’ is. Ik blijf me verbazen hoe die reflex werkt. Met een groep vrienden heb ik daar menig discussie over gevoerd. Voor hen – hoogopgeleid, maar geen bèta’s – is wetenschap iets mysterieus, iets wat zich afspeelt in het decor van alledag, maar hen niet raakt. Mijn vertwijfelde verweer was dat wetenschappers ons leven dirigeren en vorm geven, meer dan wat dan ook. ‘Zij maken jouw smartphone!’, heb ik toen gezegd, wat inmiddels al jaren een gevleugelde uitdrukking in onze vriendengroep is.

Het is een pyrrusoverwinning. Weinig ‘buitenstaanders’ begrijpen dat een nieuw wetenschappelijk inzicht niet betekent dat het vorige beeld door prutswerk tot stand kwam. Wordt het daarom niet eens tijd om de wetenschappelijke methode te onderrichten op school? Niet in de scheikundeles, waar je vooral mensen treft die je later waarschijnlijk toch al zou bereiken, maar al op het basisonderwijs. Leer daar hoe je aannames en hypotheses kunt toetsen via een experiment, en hoe je dan je aanname moet bijstellen. Op die leeftijd moet het niet moeilijk zijn om wat prepuberale paradigma’s omver te werpen, zodat zelfs degene die een carrière als paardentherapeut najaagt een basaal begrip heeft van de mechanismen van wetenschap.

Misschien dat ik dan uiteindelijk niet meer over ‘buitenstaanders’ hoef te spreken – zoals in de vorige alinea – als we allemaal begrijpen dat ‘het mis hebben’ een wezenlijk onderdeel is van het wetenschappelijke proces. Het zou mogelijk ook wat roeptoeters op het Museumplein in Amsterdam, het Jubelpark in Brussel, Twitter, Facebook en helaas ook LinkedIn in een vroeg stadium afvangen.