De Wereldzadenbank op Spitsbergen bewaart plantenzaden. Als back-up heeft dit zijn nut al bewezen, en daarnaast is het een signaal: voor onze voedselzekerheid zijn we afhankelijk van genetische diversiteit.

Diep in een berg op Spitsbergen ligt een back-up opgeslagen van de belangrijkste landbouwgewassen op aarde. In een netjes uitgehakte grot, ruim 100 m diep in de berg en zo’n 130 m boven zeeniveau, staan rijen en rijen stellingkasten bij -18 °C. In die kasten staan dozen die samen momenteel bijna een miljoen zaadsamples bevatten: honderdduizenden variëteiten van in totaal ruim zesduizend plantensoorten uit bijna alle landen ter wereld. Mocht de hel op aarde losbarsten of, minder dramatisch, mocht bijvoorbeeld onze Nederlandse zadenbank overstromen of in vlammen opgaan, dan kunnen we onze zaden uit Spitsbergen terughalen en opnieuw beginnen.

 

Nut al bewezen

De Wereldzadenbank op Spitsbergen bestaat nu tien jaar en heeft zijn nut al bewezen. Zo ging bij de bombardementen van de Syrische stad Aleppo een belangrijke internationale zadenbank verloren, die van ICARDA, het internationale centrum voor landbouwkundig onderzoek in droge gebieden.

Gelukkig lag er een duplicaat van die collectie op Spitsbergen. Na de bombardementen is een deel daarvan teruggehaald. Vanuit Marokko en Libanon werkt ICARDA nu aan een nieuwe versie van de zadenbank. Dat is geen overbodige luxe, aldus experts. Deze collectie, de grootste in het Midden-Oosten, waarborgt namelijk waardevolle genetische diversiteit van gewassen die als geen ander zijn aangepast aan hitte en droogte. Die eigenschappen kunnen weleens belangrijk gaan worden als je gewassen wilt kweken die beter bestand zijn tegen klimaatverandering.

 

Permanent bevroren

Genetische diversiteit waarborgen en toegankelijk maken voor toekomstige voedselproductie – dat is de missie van de Wereld­zadenbank, die is opgezet en gefinancierd door de Noorse overheid. ‘Die missie is belangrijk voor ons eigen land en voor de internationale gemeenschap’, zegt Åsmund Asdal, coördinator van de Wereldzaden­bank bij het Nordic Genetic Resource Centre (NordGen) in Noorwegen. ‘Ik zie het als een morele verplichting dat Noor­wegen dit doet. Wij hebben immers de beschikking over de ideale opslagplek, namelijk Spitsbergen, en de middelen om er een zadenbank te runnen.’

 

‘Ik zie het als een morele verplichting van Noorwegen’

Spitsbergen is ideaal omdat het zo afgelegen ligt, ver van andere landen en moge­lijke conflicten, tropische stormen en bosbranden. De berg waarin de grot is uitgehakt, is van binnen permanent rond de -3 °C. Zelfs als de elektriciteit voor de koelvoorziening zou uitvallen én het noodaggregaat zou falen, zou de grot maar heel langzaam opwarmen en uiteindelijk alsnog onder het vriespunt blijven. Dat geldt voor geen enkele andere biobank op aarde.

De faciliteit kwam in 2017 in het nieuws vanwege lekkage in de toegangstunnel – een gevolg van de warmere recente jaren. ‘Dat probleem is nu opgelost’, zegt Asdal. ‘De Noorse overheid heeft € 20 miljoen geïnvesteerd in een geheel nieuwe tunnel, met wanden van waterdicht beton, en in verbetering van de koelinstallaties.’ De zadenbank is nu bestand tegen een warmer en natter klimaat op Spitsbergen, zo garanderen de Noren. Experts vrezen wel dat de berg over honderd jaar wellicht van binnen niet langer bevroren zal zijn.

 

Wilde varianten

De zadenbank op Spitsbergen heeft iets weg van een enorme garagebox. Hij gaat maar drie tot vijf keer per jaar open: dan zetten Asdal en zijn collega’s enkele tientallen nieuwe dozen in de rekken, nadat landen die per luchtpost naar Spitsbergen hebben opgestuurd. Daarna gaan de deuren weer dicht. De dozen staan gesorteerd per land en hebben een landencode en een volgnummer. De NordGen-staf weet precies in welk rek welke dozen staan en wat daarin zit. In een onlinedatabase kun je opzoeken welk land welke zaden heeft opgeslagen, en hoeveel.

Nederland, zo vertelt de database, heeft ruim 20.000 samples op Spitsbergen liggen, in totaal ruim 8 miljoen zaden. ‘Het gaat om de belangrijkste moderne, gecultiveerde gewassen, maar ook om oude landrassen en wilde varianten’, vertelt Chris Kik, hoofdcurator van het Centrum Genetische Bronnen Nederland (CGN) in Wageningen, dat de Nederlandse opslag op Spitsbergen coördineert. ‘Die genetische diversiteit willen we goed bewaren om onze toekomstige voedselzekerheid te borgen.’

Ook de wilde varianten zijn daarvoor belangrijk, benadrukt Kik. ‘Neem bijvoorbeeld spinazie. Die is erg vatbaar voor wolf, een schimmelziekte die verwant is aan de beruchte aardappelziekte. Kwekers zijn voortdurend bezig om varianten te kweken die daar resistent tegen zijn. Dat gebeurt door ouderwetse veredeling: door steeds planten met gewenste eigenschappen te selecteren en met elkaar te kruisen.’

Maar gedurende dat proces gaan er ook gewenste genen verloren, bijvoorbeeld genen die een plant resistent maken tegen ziektes. Die willen kwekers juist weer in de planten terugbrengen. Dat doen ze door ze heel gericht te kruisen met wilde verwanten, die nog wel de natuurlijke resistentie hebben.

Kik gaat regelmatig op expeditie over de hele wereld om wilde verwanten van gewassen te zoeken. Zo verzamelde hij wilde spinazie uit Tadzjikistan, meloenzaad uit Oezbekistan, prei uit Griekenland en sla uit Jordanië. De zaden die hij verzamelt, neemt hij mee naar het CGN in Wage­ningen. Dat beheert een genenbank met zo’n 23.000 wilde en gekweekte zaadvarianten, en informatie over de herkomst en genetica ervan. Wetenschappers maken daar gebruik van, maar ook veredelaars die op zoek zijn naar specifieke eigenschappen, zoals schimmelresistentie.

 

Triplicatie

‘Wij bewaren onze zaden bij -20 °C, gedroogd en vacuüm verpakt in zakjes’, vertelt Liesbeth de Groot, zadenmanager bij het CGN. ‘Elk zakje heeft een barcode die correspondeert met onze database. Dat geldt ook voor de zakjes die wij naar Spitsbergen hebben gestuurd: daarvoor beheren we de gegevens gewoon in Nederland.’ Wat ook in Nederland gebeurt, is de kwaliteitscontrole. Van elk sample dat de opslag in gaat, houden de Wageningers een klein deel apart. Elke paar jaar controleren ze de kiemkracht van die zaden: ze zaaien ze uit en kijken hoe goed ze ontkiemen. De Groot: ‘Valt het resultaat tegen, dan is het tijd om de zaadsamples te vervangen. In Nederland, maar ook op Spitsbergen.’

De Spitsbergse back-up is voor Nederland geen duplicatie, maar een triplicatie van de genenbank. De duplicaten van de CGN-zaden liggen namelijk al opgeslagen in Engeland, Duitsland, Zweden en Oosten­rijk. Waarom dan óók op Spitsbergen? Kik: ‘Dat heeft een politieke reden. Wij waren een van de eerste landen die een zending naar Spitsbergen stuurden. Daarmee wilden wij onderstrepen hoeveel belang wij hechten aan het bewaren van genetische diversiteit. Wat dat betreft vinden wij de Wereldzadenbank een heel goed initiatief: het helpt dat concept op de kaart te zetten.’

 

‘We willen onze toekomstige voedselzekerheid borgen’

In de Wereldzadenbank is ruimte voor 4,5 miljoen samples – ruim meer dan de 1 miljoen die er op dit moment zijn opgeslagen. ‘Wereldwijd zijn er nu naar schatting 7 miljoen, en er komen steeds nieuwe bij, dus er is nog veel werk te doen’, zegt Kik. ‘Ik hoop dat nog meer landen gaan meedoen.’

Dat laatste zegt ook Asdal: ‘We missen nog samples van landen als China, Mexico, Spanje en Turkije. En we hopen nog méér bijdragen te krijgen van landen als Frankrijk, Italië, India, Japan en Brazilië – landen die grote collecties hebben, maar tot nu toe slechts een klein deel naar Spitsbergen hebben gestuurd. Uiteindelijk hopen we duplicaten te hebben van alle zaadvariëteiten die in genenbanken zijn opgeslagen.’