In zijn laatste interview voor C2W | Mens & Molecule kijkt hoofdredacteur Erwin Boutsma met Nederlands bekendste chemicus Ben Feringa naar de staat van de Nederlandse wetenschap. ‘We moeten niet vergeten te investeren in de toekomst!’ 

‘Je overdrijft het niet, hè?’ besluit Ben Feringa aan het eind van ons gesprek. Hij buigt zich daarbij – niet voor het eerst – voorover naar de camera op zijn laptop tijdens ons video-interview om zijn woorden kracht bij te zetten. Dat is nauwelijks nodig, want alleen op inhoud en met zijn gebruikelijke intensiteit van praten komen zijn woorden al duidelijk binnen. ‘Ik ben gewoon chemicus en heb dan weliswaar die Nobelprijs en doe een paar andere dingen, maar als ik in al die decennia één ding heb geleerd, dan is het dat ons in vergelijking met Moeder Natuur grote bescheidenheid past.’

Feringa wil dat ik hem in dit interview niet te veel neerzet als uithangbord van de Nederlandse chemie. ‘Die ambassadeursrol vind ik prima, maar er zijn zo veel andere geweldig talentvolle onderzoekers in ons land.’ Vervolgens noemt hij er een heleboel, om daar net zo snel aan toe te voegen dat ik ze maar niet moet opschrijven, ‘want dan doe ik er ook veel tekort’.

Het is duidelijk dat de Groningse organisch chemicus nog niets van zijn kenmerkende bevlogenheid en bescheidenheid heeft ingeboet sinds hij in 2016 de Nobelprijs voor scheikunde kreeg voor het ontwerp en de bouw van moleculaire machines. Hij zet zijn bekendheid de laatste jaren in voor zaken die hem aan het hart gaan: een realistische wetenschapsfinanciering die ook kijkt naar de lange termijn, jongeren interesseren voor wetenschap, en het aanwakkeren van de ambitie om de grote uitdagingen van de moderne tijd aan te vliegen vanuit de chemie.

‘Het vrije onderzoek van nu staat aan de basis van de pilotplant over twintig jaar’

Voor dat laatste noemt hij de materiaalkunde – met name de circulariteit ervan – graag als voorbeeld. ‘We zijn decennialang verwend door de petrochemische industrie. Maar Moeder Natuur laat ons zien dat je circulair kunt zijn, zij recyclet alles. Laten we maar eens wat meer ambitie tonen: wat Moeder Natuur kan, moeten wij beter kunnen. Al heeft ze wel een paar miljard jaar voorsprong. Ik wil maar zeggen dat een zonnecel al minstens tien keer zo efficiënt is als de fotosynthese. Begrijp me niet verkeerd: ik heb grote bewondering voor Moeder Natuur. Maar ik vind dat wij uiteindelijk CO2 beter moeten kunnen omzetten dan een plant. Niet eleganter misschien, maar wel beter voor een specifiek doel, bijvoorbeeld voor een chemische bouwsteen of brandstof.’

Herhaaldelijk benadrukt Feringa het belang van samenwerking, waarbij hij de industrie als cruciale partner neerzet. ‘We hebben dat in ons land uitzonderlijk goed voor elkaar. De lijntjes met allerlei industriële partners zijn kort, en je ziet dat er al enkele grote publiek-private samenwerkingen van de grond zijn gekomen de laatste jaren.’ Hij noemt natuurlijk ARC CBBC (Advanced Research Center for Chemical Building Blocks Consortium), dat hij in 2016 mede initieerde. Het consortium heeft partners uit de academische wereld, overheid en industrie, en stort zich op belangrijke energie- en chemievraagstukken op het gebied van grondstoffen en circulariteit. ‘Niet met het doel op korte termijn te scoren, maar om de basis te leggen voor de doorbraken van de toekomst’, benadrukt Feringa. ‘De industriële partners zitten er ook zo in, en dat is best uniek. Die samenwerking loopt heel erg goed.’ 

Tekst gaat verder onder de afbeelding

Ben Feringa

Beeld: Bianca Sistermans

Game changers van de toekomst

Als we eens uitzoomen: hoe staat de Nederlandse wetenschap er internationaal gezien voor? Feringa begint direct een gepassioneerd betoog over hoe goed Nederland het doet met relatief beperkte middelen en noemt daarbij specifiek de ERC (zie kader hieronder) – ‘Een van de beste dingen die de EU ooit gedaan heeft’, zal hij later toevoegen. ‘Daar mogen we best trots op zijn. We halen veel meer uit de ERC dan we erin stoppen. En dat gaat vooral over vrij onderzoek, dus onderzoek zonder specifieke maatschappelijke opdracht. Tegelijkertijd moet je constateren dat we nog lang niet voldoen aan het Lissabon-akkoord uit 2000 (waarbij ieder EU-land toezegde 3% van zijn BBP te besteden aan onderzoek en ontwikkeling, red.). Ten tweede is de basis voor fundamenteel onderzoek in ons land, onderzoek zonder dat je van tevoren moet bedenken welk maatschappelijk probleem je wil gaan oplossen, de laatste jaren behoorlijk aan het uithollen.’

‘Ik ben helemaal niet gehecht aan iets als een H-index of citatiescore, maar wel aan het niveau van je publicaties’

Feringa noemt dat ‘zeer zorgelijk’, want vrijheid van onderzoek is heel belangrijk voor de doorbraken op de langere termijn. Zijn bekende analogie dat de basis van de smartphone – ‘Die is pas veertien jaar bij ons, kun je je dat voorstellen? Mijn studenten niet!’ – al in de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw is gelegd toen de eerste transistors en lcd’s werden ontwikkeld, valt moeilijk te ontkennen. ‘Niemand kon toen voorspellen dat er vijftig jaar later smartphones gebouwd zouden worden. Ook de ontdekkers van de lcd niet, en zelfs John Goodenough niet die in de jaren tachtig de eerste lithiumbatterij ontwierp. Maar zonder die ontdekkingen, hadden we ze nu niet.’

Hij wil maar zeggen dat dit ook opgaat voor de benodigde game changers in bijvoorbeeld de chemische industrie. ‘Het gaat niet alleen over wat we over twee of drie jaar anders moeten doen, maar wat we over tien of twintig jaar anders gaan doen. Minder afhankelijkheid van de petrochemie creëren, geavanceerde functies toevoegen aan materialen, recycling inbouwen tot niet alleen laagwaardig hergebruik maar ook hoogwaardig hergebruik. Daar liggen geweldige uitdagingen. Als we dat over twintig jaar willen realiseren, hebben we nu voldoende ruimte voor vrij onderzoek en onconventionele ideeën nodig.’ En, in één adem door: ‘Ik hoop dat je mijn passie hierover begrijpt, want het is zó belangrijk. We moeten niet vergeten te investeren in de toekomst!’

Belang van onvoorspelbare ontdekkingen

Maar is het echte probleem niet dat het voor beleidsmakers inherent moeilijk is om zo ver vooruit te kijken, voorbij hun regeertermijn of zelfs voorbij hun leven? Feringa wil er niets van weten. ‘Ik denk dat het heel kortzichtig is, maar ik word daar inderdaad voortdurend mee geconfronteerd. Onderzoeksprogramma’s zijn belangrijk, maar houd ook voldoende ruimte voor die creatieve, originele invalshoeken. Ik kan dat niet vaak genoeg benadrukken. Mensen vergeten vaak dat onvoorspelbare ontdekkingen belangrijk zijn om de samenleving te veranderen.’

‘In de chemie is de competitie bikkelhard; als je nummer twee bent, heb je bijvoorbeeld geen patent, dan doe je “me too”-onderzoek’

Die balans is momenteel wel wat zoek, maar Feringa bespeurt ook een langzame omslag in het denken hierover. ‘En misschien moet het wel niet van de politiek komen. We horen steeds meer geluiden vanuit de industrie. Die willen dat academici voldoende middelen blijven krijgen omdat hun werk noodzakelijk is in het eerste deel van een innovatietraject. Het vrije onderzoek van nu staat immers aan de basis van de pilotplant over twintig jaar. Ik ben ontzettend blij dat de industrie haar stem daarin nu laat horen.’

Maar een overheid kan haar geld maar één keer uitgeven en met bijvoorbeeld de Oekraïne-crisis in volle gang wordt de roep om meer miljarden voor defensie luider. Is hij niet bang dat de waan van de dag ten koste gaat van langetermijninvesteringen in onze welvaart? Feringa kaapt de vraag en stelt direct dat de ontwikkelingen in Oekraïne haaks staan op waar de wetenschap voor staat. ‘Wetenschap staat voor vooruitgang, je niet laten leiden door angst. Als we ergens goed in zijn, dan is het community building en het slechten van grenzen. De Nederlandse chemie bestaat niet, alles wat we doen is binnen een wereldwijde gemeenschap. En dat is logisch, want we hebben gemeenschappelijke doelen op het gebied van klimaat, grondstoffen, energie. We moeten ons totale kennisniveau opkrikken, de wereldwijde talentenpool samenbrengen om die uitdagingen te lijf te gaan.’ 

Onderzoek en onderwijs zijn integraal

De algemene vraag hoe de Nederlandse wetenschap ervoor staat, gaat natuurlijk niet alleen over financiering. De discussie rond Erkennen & Waarderen houdt de gemoederen ook flink bezig en heeft de potentie een omwenteling te bewerkstelligen binnen het Nederlandse wetenschapslandschap; Feringa was een van de gezichten van de eerste brief die het initiatief ter discussie stelde. Daarop volgde een tegenbrief van met name jonge wetenschappers, die er de potentie van inzagen. Feringa wil er niet veel woorden meer aan vuil maken, maar wil wel kwijt dat de discussie in zijn ogen te generiek wordt gevoerd. ‘Met alle respect, maar Erkennen & Waarderen heeft in elke wetenschappelijke discipline een andere betekenis. Als je zit in de filosofie of klassieke geschiedenis zal je de competitie heel anders ervaren dan wanneer je in de chemie zit. Als ik een nieuwe katalysator wil ontwikkelen voor een bepaald proces, dan is de competitie bikkelhard. En als je nummer twee bent, heb je geen patent. Dan doe je “me too”-onderzoek, dan laat je alleen zien dat je het óók kunt.’

‘Mensen vergeten vaak dat onvoorspelbare ontdekkingen belangrijk zijn om de samenleving te veranderen’

Niet alle onderzoek is doorbraak-onderzoek en dat is ook niet erg, vindt Feringa, maar je zult toch af en toe moeten scoren. ‘Je hoeft niet voortdurend in Nature of Science te publiceren, maar als je als chemicus nooit in de topbladen van je vakgebied publiceert, zoals in Angewandte of JACS, dan moet je je toch wat zorgen maken. En als je niet eens meer mag uitspreken op welk niveau je publiceert, zoals ik recentelijk hoorde bij een subsidieaanvraag, dan zou ik me bij NWO en in Den Haag ernstig zorgen maken. Natuurlijk kijken collega’s in welke league je speelt, welk verschil je maakt met je onderzoek. Ik ben helemaal niet gehecht aan iets als een H-index of citatiescore, maar wel aan het niveau van je publicaties.’

Feringa bekritiseert ook een tweede aspect van Erkennen & Waarderen, namelijk het idee om onderwijs en onderzoek apart te beoordelen. Het suggereert dat een wetenschapper een carrière moet kunnen bouwen op onderwijs in plaats van onderzoek. Het is duidelijk dat dit idee Feringa – een docent pur sang – irriteert. ‘Je mag dit letterlijk zo opschrijven: ik begrijp niet hoe je academisch onderzoek en onderwijs los van elkaar kunt zien. Die zijn integraal! Aan Harvard laten ze de beste hoogleraren lesgeven aan eerstejaars. Dat is een geweldig idee, maar gebeurt hier veel te weinig. Dat eerste jaar is cruciaal om geïnspireerd te raken door de besten van de besten in het vakgebied, en hun laatste inzichten. Je moet studenten niet alleen confronteren met iets wat tien jaar geleden in een boek is gezet. Je moet ook af en toe eens tijdens een college een publicatie onder de neus duwen: “Kijk nou eens wat er deze week in Nature stond!”.’

Nog vijf jaar door

Hoe ziet Feringa zijn eigen toekomst? Toen we hem in 2016 voor het laatst interviewden – naar aanleiding van zijn Nobelprijs – mocht hij van de Rijksuniversiteit Groningen nog zeker vijf jaar door; die zijn inmiddels bijna om. Vrolijk: ‘Ha, ja, en ik mag nog vijf jaar door! Daar ben ik heel blij mee, want er is nog genoeg te doen. En ik geef ook nog steeds college, dat houdt me scherp en daar haal ik veel plezier uit. Het is zo ongelooflijk belangrijk om jongeren enthousiast te maken voor een carrière in de chemie. Daarvoor hebben we onlangs ook het Feringa Fonds opgericht, wat we gebruiken om langs te gaan op lagere en middelbare scholen, en om een Wetenschapsquiz te organiseren.’

Heeft hij naast al zijn outreach-werk, zijn bestuurstaken in onder andere de ERC, het Groeifonds en ARC CBBC, en de media die aan hem trekken, nog wel tijd voor onderzoek? ‘Jazeker, daar gaat nog steeds zo’n 70% van mijn tijd naartoe. Dat is mijn grote focus, dat zal ik nooit op kunnen geven zolang ik actief ben. Chemie is ook mijn hobby, hè? Laten we daar heel duidelijk over zijn!’

Tekst gaat verder onder de afbeelding

Ben Feringa

Beeld: Bianca Sistermans

Onderzoeksfinanciering in Nederland

Historisch gezien zijn er drie grote financieringsmethodes van wetenschappelijk onderzoek. De eerste geldstroom is met name wat de overheid direct overmaakt aan universiteiten als basisbijdrage voor de wetenschappelijke infrastructuur en universitair onderwijs. De tweede geldstroom is het geld wat semioverheidsinstellingen als NWO verdelen over onderzoeksprogramma’s. De derde geldstroom is financiering vanuit bedrijven of EU-programma’s. In de praktijk vloeien de drie financieringsstromen vaak in elkaar over.

De eerste geldstroom steeg tussen 2020 en 2022 weliswaar van € 4,660 naar € 5,434 miljard, maar afgezet tegen het aantal studenten is er de laatste jaren een daling. Bijzonder onderdeel van de eerste geldstroom is Zwaartekracht: een programma dat via NWO wordt verdeeld maar onder de eerste geldstroom valt. Zwaartekracht is relatief ‘vrij onderzoek’ en bedoeld voor wetenschappelijke consortia die de potentie hebben om tot de wereldtop op hun gebied te gaan behoren; het ministerie van OCW stopt jaarlijks zo’n € 57 miljoen in Zwaartekracht.

De tweede geldstroom is uitgesproken competitief: wetenschappers kunnen aanvragen doen en de beste daarvan krijgen geld. Het honoreringspercentage was in 2020 gemiddeld 25%, voor vrij onderzoek aanmerkelijk minder. Over deze toekenning is permanent discussie, aangezien de criteria voor wat ‘goed’ is nauwelijks kwantificeerbaar zijn, de verdeling tussen wetenschappelijke disciplines per definitie arbitrair is, en omdat het onderzoekers die een relevant netwerk hebben en goed zijn in hun eigen marketing zou bevoordelen. NWO, die verreweg het meeste geld verdeelt, maakt onderscheid tussen vijf verschillende financieringslijnen: Open Competitie (voor veelal fundamenteel onderzoek), Talentprogramma’s (Veni/Vidi/Vici en Rubicon-subsidies), Kennis- en Innovatieconvenant (voor publiek-private samenwerkingen), Nationale Wetenschapsagenda (voor structurele versterking van de verbinding tussen we­ten­schap en sa­men­­leving), en Wetenschappelijke Infrastructuur (voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten en ICT). NWO mocht in 2020 € 1,036 miljard verdelen.

Ook in de derde geldstroom zit een sterk competitief element. Het kaderprogramma Horizon Europe (opvolger van Horizon 2020) verdeelt het EU-onderzoeksbudget van € 95,5 miljard; het loopt van 2021 tot 2027 en kent drie pijlers. Onderdeel van de pijler Excellent Science is de European Research Council (ERC), waarin Ben Feringa lid is van het Scientific Council. De ERC bestaat sinds 2007 en is de belangrijkste bron van Europees onderzoeksgeld waar het gaat om ‘excellent frontier research’, het meer fundamentele onderzoek met een ‘high-risk high-gain’-profiel. Via starting grants, consolidator grants, advanced grants en synergy grants verdeelt de ERC jaarlijks zo’n € 16 miljard. Nederland scoort hier de laatste jaren uitzonderlijk goed: in absolute cijfers – dus niet gecorrigeerd voor inwoneraantal of BBP – bezet Nederland achter Duitsland en Frankrijk plaats drie qua toekenningen.

Een bijzondere positie is voor het eind vorig jaar afgesproken Nationaal Groeifonds, ook wel het ‘Wopke-Wiebes-Fonds’ genoemd. Dit betreft een ministerie-overstijgend budget van € 20 miljard voor de periode 2022-2027 voor projecten met de meeste kansen voor structurele en duurzame economische groei, met name op het gebied van onderzoek en ontwikkeling binnen grote maatschappelijke thema’s.