In Nederland en Vlaanderen zijn verscheidene initiatieven om basisschoolleerlingen in aanraking te brengen met wetenschap en techniek. Kinderen vinden het leuk en leren wat over onderzoeken en ontwerpen.

‘Educatieve projecten die zich richten op de laatste twee jaren van het basisonderwijs zijn zeer belangrijk’, stelt Sooike Stoops, pers- en publiekscommunicatie-expert bij het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB). ‘Dáár moet je ze warm maken voor wetenschap en techniek.’ Volgens Stoops tonen internationale studies aan dat de basis voor wetenschappelijke interesse reeds op jongere leeftijd wordt gelegd. ‘Maar basisscholieren komen daar nog niet als vanzelfsprekend mee in aanraking.’

De basisscholier is belangrijk publiek voor wetenschap en techniek

Daarom organiseert het VIB dit jaar voor de zesde maal het project ‘Wetenschap op Stap’. Hiervoor bezoeken biowetenschappers van het instituut en van andere labs uit academia en industrie enkele duizenden kinderen in de laatste twee jaar van de basisschool. Ze komen naar de klas om iets te vertellen over hun werk en om veel van de talloze vragen van kinderen te beantwoorden.

Inspireren

Aan vrijwilligers onder de biowetenschappers is geen gebrek. Stoops: ‘Vaak beginnen onze medewerkers laagdrempelig op de school van eigen kinderen of nichtjes en neefjes. Maar de meesten vinden het zo tof dat ze het blijven doen en tevens naar andere scholen gaan.’ Stoops, die ook zelf af en toe meedoet, weet uit ervaring dat basisscholieren zeer enthousiast reageren op lessen over wetenschap en techniek. ‘Ze zijn nog heel eager om te leren. Oudere kinderen zijn moeilijker te enthousiasmeren en pubers zijn met heel andere dingen bezig.’

Het enthousiasme van de jongere kinderen matcht in dat opzicht beter met dat van de wetenschappers. Stoops: ‘Ik ken onderzoekers die vragen die ze op de basisscholen krijgen, uitprinten en op hun werkkamer hangen. Die vragen vertrekken vaak vanuit de relevantie van hun werk en het grotere geheel. En blijkbaar werken ze zeer inspirerend.’

Nederland kent een landelijk netwerk van wetenschapsknooppunten, verbonden aan de universiteiten, om een onderzoekende houding en nieuwsgierigheid bij basisschoolleerlingen en hun (aankomende) leerkrachten te bevorderen. Via activiteiten van het Wetenschapsknooppunt Wage­ningen, zoals een Junior Science Lab en ‘Wetenschapper in de klas’, komen basisscholieren uit de regio Gelderland volgens projectleider Els van Coeverden vooral in aanraking met de life sciences.

Van Coeverden stelt dat steeds meer beroepen in onze huidige samenleving een onderzoekende houding, informatievaardigheden, kritisch denken en probleemoplossende vaardigheden vragen. ‘Het meest effectief is het om de basis daarvoor te leggen in de bovenbouw van het basisonderwijs. Met structurele aandacht voor wetenschap en techniek ontwikkel je al die vaardigheden.’ De projectleider merkt dat basisscholieren het aanbod van het Wageningse wetenschapsknooppunt zeer waarderen. ‘We hebben het over aansprekende zaken als planten op Mars, maar ook over verpakken, DNA, voeding, smaak en programmeren. In het Junior Science Lab mogen kinderen de dingen zélf ontdekken. Dat spreekt enorm aan.’

‘Het is mooi om bij kinderen de lampjes aan te zien gaan.’

In het Gorlaeus Laboratorium in Leiden vertellen universitair docenten scheikunde, natuurkunde en biologie jaarlijks aan groep 7 en 8 van zo’n zestig basisscholen over hun vak. Een van hen is eiwitprofessor Marcellus Ubbink. ‘Ik leg dan kort uit wat scheikunde is en laat daarbij wat simpele proefjes zien.

Daarna gaan de leerlingen zelf proefjes doen op een lab.’ Er zijn programma’s over verschillende onderwerpen. Zo is er een practicum met materiaaleigenschappen van superabsorberende luiers, nat zetmeel en verschillende gassen, een met water en zeep en een met zuren en basen in snoepjes en huishoudelijke artikelen.

Ubbink: ‘Het doel is vooral de verwondering te prikkelen over hoe de natuur in brede zin eigenlijk werkt. We proberen te stimuleren dat kinderen daar nieuwsgierig naar worden en beginnen te onderzoeken.’ De zichtbaarheid is voor een belangrijk deel regionaal, maar het bereik is breder. ‘Veel scholen die hier komen bevinden zich in de regio Leiden, maar er komen ook klassen uit Amsterdam en jaarlijks een plusklas uit Zwolle’, schetst Monika Timmer, coördinator van het Junior Science Lab in Leiden.

Juniorlab

Behalve universiteiten en wetenschapsmusea, zijn er ook middelbare scholen die basisprincipes van scheikunde, natuurkunde en biologie in de praktijk aanbieden. Zo organiseert 2College Durendael voor vmbo, havo en vwo in Oisterwijk al enige jaren tussen de herfst- en meivakantie drie ochtenden per week een ‘juniorlab’ voor slimme achtstegroepers uit de omgeving van Oisterwijk.

‘Het is een verrijkingsprogramma voor de cognitief sterkere kinderen’, zegt Pepijn Simons, leerkracht in groep 8 op basisschool De Molenhoek in Oisterwijk. Van zijn school nemen jaarlijks enkele leerlingen deel. ‘Die komen altijd heel enthousiast terug.’ Dat betekent niet dat Simons volgend jaar heel groep 8 opgeeft voor het juniorlab. ‘Ze zouden het vast leuk vinden. Maar het is wel gewoon onder schooltijd. En niet bij alle kinderen is zoveel ruimte om het reguliere programma te laten schieten.’

Simons ziet elders in het land meer scholen voor middelbaar onderwijs vergelijkbare initiatieven ontplooien. Hij verwacht dat dit de komende jaren toeneemt. ‘Het is voor middelbare scholen ook een mooie manier om getalenteerde leerlingen al de school binnen te halen.’

Lampjes

‘Het is mooi om kinderen te verwonderen. Om bij hen lampjes aan te zien gaan’, meent Joost Klaver, die vijftien jaar geleden Mad Science, een wetenschapseducatief entertainmentprogramma uit Canada naar Limburg haalde. Inmiddels verzorgt de franchise-organisatie door heel Neder­land workshops op scholen en kinderfeestjes, met volgens Klaver een bereik van ongeveer 250.000 kinderen per jaar.

Klaver vindt het over het algemeen triest gesteld met het stimuleren van onderzoekende en technische vaardigheden van basisschoolkinderen. ‘Kinderen leren taal en rekenen, maar niet hoe ze een vliegtuigje vouwen. Terwijl ze op deze leeftijd heel vatbaar zijn om op allerlei manieren te leren. Daar zouden we veel meer mee moeten doen. Als we daar op de middelbare school nog mee moeten beginnen, is het volgens mij voor veel kinderen al te laat.’