Verklaring gevonden voor lekker leven op grote hoogte

Tibetanen hebben een verhoogd stikstofmonoxide (NO)-gehalte dat het leven in de bergen een stuk makkelijker maakt. Dit ontdekte Cynthia Beall, hoogleraar antropologie van de Case Western Reserve University samen met onderzoekers van de Cleveland Clinic.

Van 88 Tibetanen die op ruim vierduizend meter hoogte leven werd bloed verzameld en de bloedstroom in de onderarm gemeten. Hetzelfde gebeurde met 50 Amerikanen die op zeeniveau leven. De uitkomst was dat het bloed van de bergbewoners tien maal zoveel NO bevat en dat de bloedstroom twee keer zo hoog is. Hierdoor is er een verdubbeling van de zuurstofafgifte door het bloed in de armen van de Tibetanen. Ook de consumptie van zuurstof is op een normaal niveau ondanks de ijle lucht in de Himalaya.

De onderzoekers denken dat er een genetische mutatie aan de verhoogde NO-productie ten grondslag ligt maar dit moet nog getest worden met een “zeeniveaupopulatie” die op hoogte woont.

NO verwijdt de aderen waarmee de bloeddruk afneemt en het helpt bij de afgifte van zuurstof door het bloed.

Tijdens het onderzoek ontdekte het team ook nog dat Tibetaanse vrouwen meer nitriet (NO2) en minder nitraat (NO3) hebben dan hun mannelijke landgenoten. Bij de proefpersonen die op zeeniveau wonen werd hier geen verschil waargenomen.

Redenen genoeg voor Beall om haar al meer dan twintig jaar durende onderzoek naar aanpassingen op grote hoogte voort te zetten. Ze kijkt behalve naar Tibetanen ook naar bevolkingsgroepen uit Ethiopië en Zuid-Amerika.

Bron: Case Western Reserve University

Onderwerpen