Een vleugje rotte-eierenlucht maakt de oersoep nog smakelijker. Dat had Stanley Miller al in 1958 kunnen ontdekken wanneer hij betere analyse-apparatuur tot zijn beschikking had gehad, zo meldt Millers erfgenaam Jeffrey Bada (Scripps Institution for Oceanography, Californië) deze week in PNAS.

Met moderne HPLC-, UPLC- en ToF-MS-methoden heeft hij 23 aminozuren in Millers inmiddels tot instantpoeder opgedroogde soep aangetoond.

 

Miller is vooral beroemd vanwege een eerder oersoep-experiment uit 1953. Hij onderwierp toen een mengsel van water, methaan, ammoniak en waterstof aan elektrische vonken: een nabootsing van de omstandigheden die miljarden jaren geleden moeten hebben geheerst in de Aardse atmosfeer. Inderdaad ontstonden er aminozuren in het mengsel, en sindsdien kennen we het fenomeen van de ‘oersoep’ waarin het Aardse leven wellicht ooit is begonnen.

 

Wetenschapscentrum NEMO en de TU Eindhoven zijn al een tijdlang bezig dit experiment nog eens over te doen.

 

Veel minder bekend is dat Miller nog een hele reeks vervolgexperimenten heeft gedaan. Zo breidde hij de proefopzet uit met de mogelijkheid om stoom te injecteren, teneinde het effect na te bootsen van een vulkaanuitbarsting. En hij deed ook proeven met een ander gasmengsel, namelijk methaan, ammoniak, waterstofsulfide en koolstofdioxide.

 

Het gekke is dat hij het droge residu, dat van die laatste proef overbleef, voor zover bekend nooit heeft geanalyseerd. Hij verzamelde het, deed het in potjes en zette die in de kast. De reden is onbekend, al staat vast dat hij er met de toenmalige papierchromatografie nooit veel uit had kunnen halen.

 

Na Millers dood in 2007 ontfermde zijn voormalige student Jeffrey Bada, inmiddels zelf hoogleraar, zich over de potjes en de bijbehorende labjournaals. Hij besloot ze alsnog te analyseren met eigentijdse hogedrukvloeistofchromatografie met UV-fluorescentiedetectie (HPLC/UVLF, Shimadzu met een Phenomenex-kolom) en met de combinatie van UPLC/UVLF en time-of-flight massaspectrometrie (beide van Waters). Met name met die laatste combinatie kun je hoeveelheden van een paar femtomol nog detecteren.

 

Resultaat: 23 verschillende aminozuren en 4 andere amines. Slechts 7 hiervan waren zwavelverbindingen. Maar de verhouding waarin de rest ontstond week ook nogal af van Millers eerdere oersoeprecept, dus Bada vermoedt dat de aanwezigheid van H2S ook invloed heeft gehad op de overige syntheses.

 

Voor zover de aminozuren chirale centra hadden, leken er evenveel links- als rechtsdraaiende varianten aanwezig te zijn. Dat maakt aannemelijk dat ze echt tijdens de proef zijn ontstaan en niet door contaminatie achteraf in het monster terecht zijn gekomen. Hedendaagse aminozuren draaien immers vrijwel allemaal dezelfde kant op.

 

Bada belooft nog een vervolg: in Millers nalatenschap zaten meer dan 200 potjes, waarvan de meest recente dateren uit 1972. Het overgrote deel moet hij nog analyseren.

 

bron: BBC News

Onderwerpen