Om prostaatkanker optimaal te behandelen moet je gegevens over DNA, mRNA en epigenetische modificaties in de tumor naast elkaar leggen. Zo zie je verschillen die je anders niet ziet, schrijven Wilbert Zwart en collega’s van het Nederlands Kanker Instituut.

In Nature Communications maakten ze vorige week hun punt door een prostaatkanker-subtype te presenteren, dat op (epi)genetisch niveau duidelijk anders werkt dan de varianten die al bekend waren.

Ze ontdekten het door monsters te analyseren van 99 chirurgisch verwijderde en daarna ingevroren prostaattumoren, uit een kliniek in Porto, Portugal. In 49 gevallen was de kanker binnen vijf jaar teruggekomen, bij de overige 50 na tien jaar nog steeds niet.

Elk monster ging vijf keer door de sequencing-molen. Vier keer betrof het ChIP-sequencing, waarbij je bepaalt op welke plekken een bepaald eiwit zich aan het DNA bindt. Bij die vier zaten drie epigenetisch gemodificeerde histon-eiwitten: H3K27ac, H3K4me3 en H3K27me3. Het vierde was de androgeenreceptor (AR), een transcriptiefactor die bij prostaatkanker geldt als de belangrijkste sturende factor. AR regelt onder meer de productie van PSA, de biomarker waar bij vermoedens van prostaatkanker als eerste wordt gekeken.

De vijfde analyseronde keek naar het aanwezige messenger-RNA, en dus naar de expressie van genen die worden beïnvloed door de eerder genoemde eiwitten.

Wat er gebeurt als je de vijf resulterende mega-datasets naast elkaar legt, hangt af van het aantal hoopjes dat je de computer er van laat maken. Zijn dat er twee, dan deelt hij ze in op basis van de activiteit van het ERG-gen. Inderdaad heeft eerder onderzoek uitgewezen dat daar iets mee aan de hand is in ongeveer de helft van alle prostaattumoren.

Maar toen de onderzoekers vroegen om drie hoopjes, ontstond er een waarbinnen de ERG-activiteit er niet echt toe leek te doen. Nader onderzoek leerde dat er met het DNA van de tumoren in kwestie relatief weinig aan de hand was. AR en PSA waren wel in ruime mate aanwezig maar de AR-activiteit was laag.

En de genetische expressie leek op die van een neuroendocriene tumor. Qua zichtbare pathologische kenmerken leek de tumor daar echter helemaal niet op.

De onderzoekers vermoeden dat dat derde type niet door AR wordt aangestuurd, maar via andere signaalroutes. De productie van mannelijke hormonen onderdrukken, wat gebruikelijk is na een prostaatoperatie, zou bij dit type tumor dus wel eens weinig zin kunnen hebben.

Het goede nieuws zou dan weer zijn dat de prognose relatief gunstig lijkt.

bron: Nature Communications