“De Nederlandse polymeerindustrie was van oorsprong groen: onze eerste polymeerbedrijven maakten polymeren van biologische bouwstenen, van cellulosevezels”, zegt Martien Cohen Stuart, die onlangs is benoemd als directeur van het Nederlandse Polymeerinstituut DPI. “Nu is er een krachtige beweging die roept om terugkeer naar zo’n biobased economy. Maar een mammoettanker gaat natuurlijk niet zo snel de bocht om.”

Met Rotterdam als aanvoerpunt voor fossiel, volgebouwd met petrochemische industrie op basis van olie, wacht Cohen Stuart een lastige klus. De hoogleraar, van oorsprong een Groningse polymeerchemicus, doorliep zijn academische carrière aan de Wageningen Universiteit. Daar onderzocht hij soft matter, materialen als colloïden en vloeibare kristallen die eigenschappen van de vaste fase met die van de vloeistoffase combineren. De toepassingen van Cohen Stuarts onderzoek lagen vooral in de voeding en levensmiddelen. “Daardoor sta ik misschien iets verder af van de praktijk van de plasticfabriek. Het DPI stelt mij nu juist aan als wetenschappelijk directeur omdat ik de polymeer- en de bio-kant in mijn carrière verenig.”

Biocomponenten

Cohen Stuart behoudt zijn eigen Wageningse onderzoeksgroep, maar gaat één dag per week onderzoekslijnen uitzetten bij het DPI in eindhoven, waaraan zo’n tweehonderd onderzoekers zijn verbonden. Vorig jaar ontving hij de AkzoNobel Science Award voor zijn grote kennis in zachte gecondenseerde materie en voor zijn talent ontdekkingen om te zetten in innovaties. “Mijn hoofdtaak is zorg te dragen voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek: zo veel mogelijk wetenschappelijke DPI-publicaties in de meest prestigieuze bladen, zeg maar. Maar ik wil ook fossiele componenten in polymeren vervangen door biocomponenten, bijvoorbeeld door fermentatieproducten van cellulose. In Wageningen hebben we becijferd dat de voornaamste grondstoffen in de polymeerchemie, zoals etheen of ethaan, qua hoeveelheden door de fermentatie uit ons bioafval kunnen worden gewonnen.” Daarvoor zijn volgens de hoogleraar talloze mogelijkheden. Zo lijkt caprolactam, de grondstof voor nylon, veel op het aminozuur lysine. “En je hoeft geen ammoniak te gebruiken om dat te winnen.”

Cohen Stuart: “Ook wil ik betere polymeren maken met behulp van biosynthese in de cel. Ik zeg altijd: een eiwit is als het ware de nylon van de natuur. De techniek is zo ver gevorderd, dat we cellen kunnen aanzetten tot biosynthese van eiwitten met onnatuurlijke aminozuren. Daar liggen grote kansen. In mijn eigen lab hebben we die koers al uitgezet.”

De lat bij het Polymeerinstituut ligt hoog: 2,4 miljard euro meer omzet in de polymeerindustrie en 30 procent van de voorgenomen halvering van fossiel in de chemische industrie in 2030. “Ik zal de directies van participerende polymeerbedrijven in het instituut van een duurzame koers moeten overtuigen, maar ik ben optimistisch.”

Bron: C2W Life Sciences 2, 7 februari 2009

Onderwerpen