De grootste uitdaging voor biobanken is niet nog meer biologisch materiaal verzamelen of analyseren, maar de digitale integratie ervan met klinische data. Alleen door data uit diverse bronnen te koppelen, kun je de potentie van biobanken waarmaken.

Neuro-endocriene tumoren vormen een zeldzame soort kanker, die artsen pas in een laat stadium vaststellen. Zieken­huizen kunnen daarom maar een kleine biobank aanleggen van tumormateriaal voor onderzoek – urgent onderzoek, want het aantal gevallen is in de afgelopen decennia verviervoudigd.

‘Voor dat soort onderzoek moet je samenwerken’, zegt bestuurslid Jörg Hamann van het Parelsnoer Instituut, een samenwerkingsverband van alle Nederlandse academische ziekenhuizen voor klinische biobanken. ‘Wij richten ons daarom meer en meer op de data die bij de biomaterialen horen. In de loop der jaren zijn verschillende initiatieven ontstaan om die data centraal te verzamelen. Dat leidde tot harmonisering, maar ook tot een gebrek aan flexibiliteit. Onderzoekers gingen de collecties onvoldoende gebruiken. Daarom zijn we onlangs begonnen met een project om de dataverzameling lokaal in te richten, maar wel op dezelfde manier binnen alle Nederlandse academische ziekenhuizen.’

 

Catalogus

De ambitie om biobanken verder te ontwikkelen leeft op Europees niveau. BBMRI (Biobanking and Biomolecular Resources Research Infrastructure) is een gezamenlijk initiatief van twintig Europese landen, met het doel de grootste biobank­infrastructuur ter wereld op te zetten. Als die klaar is, zou het voor bijvoorbeeld een onderzoeker in Rotterdam eenvoudig moeten zijn om de tumorweefselcollectie van University College in Londen bij zijn studie te betrekken. Dat vergt nog veel werk, want de versnippering is groot. De huidige BBMRI-database bevat gegevens van honderden biobanken, maar daar valt niet veel meer uit te halen dan de locatie en een globale omschrijving ervan.
‘In België zijn we momenteel bezig een nationaal register op te stellen’, vertelt Annelies Debucqoy, directeur van BBMRI.be. ‘Nu zijn er nog aparte registers op Vlaams, Waals en federaal niveau. Dat moet één catalogus worden, die ook aansluit bij de Europese infrastructuur.’

Tieneke van Schaaij-Visser, programmamanager van BBMRI-NL, bevestigt dat beeld. ‘We zitten momenteel in een transitie waarin de data steeds belangrijker worden. We willen de biobanken verrijken met verschillende types data. Dat kunnen beelden zijn, zoals MRI-scans, maar ook klinische data en analyses uit genomics- en proteomics-onderzoek. Die data ontsluiten vraagt om technische tools, maar ook heldere gebruiksvoorwaarden.’

 

‘Wij richten ons steeds meer op de data van biomaterialen’

Dat laatste is een administratieve horde die je niet zomaar neemt. Zo zijn de mensen die in Londen materiaal hebben afgestaan niet automatisch akkoord gegaan met gebruik daarvan door een onderzoeker in Rotterdam voor een misschien wel heel ander doel. De ethische overwegingen zijn een relatief onontgonnen gebied waarover geen nationale, laat staan Europese consensus bestaat. Ook die overwegingen moeten op de een of andere manier hun weg vinden naar de datastructuren om onbedoeld gebruik te voor­komen.

 

Weefsels

Bij alle nadruk op de digitale infrastructuur zou je haast vergeten dat de kern van de biobanken bestaat uit menselijke weefsels. De internationale standaardorganisatie ISO bracht in 2018 nieuwe normen (DES 20387) uit voor de kwaliteit van bewaarde samples. Biobanken moeten die kunnen garanderen, zodat grote vergelijkende onderzoeken niet spaak lopen op verschillen in de betrouwbaarheid van het onderzochte materiaal.

Als de datastructuren op orde zijn en de Rotterdamse onderzoeker precies kan zien wat er in Londen en elders precies beschikbaar is, en als hij permissie heeft om het materiaal te gebruiken, dan blijft de vraag hoe hij dat biologische materiaal gaat gebruiken. Data kun je online bestuderen en overbrengen, maar voor fysiek materiaal is dat lastiger.

Er bestaan opslagunits die meer dan 100.000 samples kunnen opslaan, uitgerust met robots die de buisjes in grote of kleine hoeveelheden naar de analyseapparatuur kunnen transporteren. Over het gebruik moet je afspraken maken, zoals bij alle grootschalige wetenschappelijke infrastructuur, want een Londense onderzoeker staat raar te kijken als zijn robots ongevraagd aan de slag gaan voor zijn collega uit Rotterdam.

 

Compatibiliteit

Nederland loopt voorop bij het stroomlijnen van infrastructuur, aldus Hamann. ‘We hebben traditioneel al een goede onderzoekslogistiek, onder meer omdat alle aangesloten academische centra gelijkwaardig zijn. In 2019 gaan we een gefedereerde datainfrastructuur voor biobanken ontwikkelen. Die moet mogelijk maken dat algoritmes langs alle centra lopen om relevante data op te halen. Ook gaan wij de regels stroomlijnen die toetsingscommissies in de verschillende centra momenteel hanteren.’

De klassieke redenen om biologisch materiaal te verzamelen, zijn ziektemechanismes ontrafelen en medicijnen testen. Van multiple sclerose en epilepsie tot tuberculose en Parkinson – er is vrijwel geen ziekte waarvoor geen biobank bestaat met materiaal van patiënten voor nader onderzoek. Een studie liet in 2015 zien dat in Canada op dat moment een derde van het kankeronderzoek voor biomaterialen afhankelijk was van een biobank. Dat aandeel zal in de tussentijd alleen maar gegroeid zijn, ook in Europa. Maar dat betekent niet dat die biobanken compatibel zijn.

 

Karakteriseren

In het geval van neuro-endocriene tumoren is de beperkte beschikbaarheid van samples voor onderzoek de motivatie om biobanken te willen koppelen. ‘Neuro-endo­criene tumoren vormen een overkoepelend begrip voor tumoren die zich op allerlei plekken kunnen manifesteren’, vertelt medisch oncoloog Annemiek Walenkamp van het Universitair Medisch Centrum Groningen, dat op Europees niveau geldt als center of excellence op dit terrein. ‘Ze kunnen zich manifesteren in de longen, de alvleesklier, de dunne darm en allerlei andere plekken. Sommige groeien snel, andere langzaam. Ze maken ook andere stoffen aan. Een tumor in de dunne darm kan bijvoorbeeld serotonine maken, wat bij de patiënt tot diarree leidt. In de alvleesklier leidt het soms tot insulineaanmaak, met een hypo als gevolg.’

 

De versnippering is groot

Een zeldzame ziekte met veel verschijningsvormen – het geeft aan dat onderzoeksmateriaal schaars is. En dan zijn therapieën nog niet eens meegenomen. ‘We willen dit type tumoren nauwkeuriger kunnen karakteriseren, met als ultiem doel betere behandelingen te kunnen voorschrijven’, legt Walenkamp uit. ‘Op dit moment weten we bijvoorbeeld dat patiënten met deze tumoren over het algemeen niet goed reageren op immuuntherapie. Sommige patiënten reageren juist wel goed. Om te kunnen onderzoeken hoe dat komt, moet je beschikken over voldoende weefsels van die heel kleine patiëntengroep.’

Vooralsnog is het niet eenvoudig daaraan te komen. Hoewel er op het vakgebied veel internationaal onderzoek plaatsvindt, is er nog geen sprake van een Nederlandse biobank voor neuro-endocriene tumoren, hoewel daartoe wel pogingen worden ondernomen. Walenkamp: ‘Voor het onderzoek is echt iedere schaalvergroting welkom.’