TEGEN:

De amateurbestuurders van universiteiten hebben de instroom- en uitstroomeisen al omlaag moeten gooien omdat grotere aantallen studenten de enige manier was om hun gestaag groeiende bestuursmachines te financieren. En nu is er ook nog een promovendus die niet op tijd klaar is met zijn promotiefeest, niet wordt doorbetaald, en vervolgens dan maar de promotie-eisen naar een derdewereldlandniveau wil trekken. Daar ben ik tegen.

Als je er als aspirant-aio per se voor wilt zorgen dat je promotiefeest op de juiste datum plaatsvindt, dan kun je het beter anders aanpakken. Bijvoorbeeld door goed vooropgeleid te beginnen en hard te werken. Als je dat niet aandurft, dan kun je zelfs uitzoeken hoe lang je voorgangers er bij de betreffende promotor over gedaan hebben.

De standaarden van de promotie aanpassen aan een enkele promovendus die er een jaartje langer over heeft gedaan, en die gezien zijn beroepskeuze – wetenschapsjournalist – eigenlijk helemaal nooit aan een promotie had moeten beginnen, is geen goed idee. Na de instroom- en afstudeereisen moeten we niet ook nog de promotie-eisen te grabbel gooien.

Gert Vriend, hoogleraar bioinformatica aan de Radboud Universiteit Nijmegen

VOOR:

Volgens mij bestaan er in principe twee soorten hoogleraren: diegenen die het belangrijk vinden jonge wetenschappers op te leiden en zo spoedig mogelijk zelfstandig de wereld in te laten gaan en zij die promovendi ‘gebruiken’ om zelf naam te maken en hen dus zo lang mogelijk in dienst proberen te houden.

Zelf ben ik in 1952 in de VS bij W.S. Johnson gepromoveerd, en tijdens mijn carrière heb ik meer dan 71 promovendi begeleid. Johnson was heel nuchter over de promotie. “Een proefschrift”, zo betoogde hij, “is niet meer en niet minder dan het bewijs dat je zelfstandig en origineel wetenschappelijk onderzoek kunt doen. Als je later wilt en kunt publiceren, dan is dat van latere zorg. Ik publiceer alleen datgene wat je in mijn lab gedurende je promotie hebt gedaan.”

De duur van de promotie werd in de VS, maar ook in Nederland zeker tot 1980, voornamelijk bepaald door de hoogleraar. De eis die ik in het artikel van Hidde Boersma lees – namelijk om vier publicaties te schrijven – is dan ook geheel verzonnen door de hoogleraren zelf en heeft geen enkele wettelijke status voor zover ik weet.

Het zou hoogleraren sieren om te doen waarvoor ze zijn aangesteld: promovendi begeleiden tot ze zelfstandig wetenschappelijk onderzoek kunnen doen. Ze moeten hen tijdig laten promoveren en vervolgens pas kijken wie van hen een verdere wetenschappelijke carrière waarmaakt.

Hans Wijnberg, emeritus hoogleraar organische chemie aan de Rijksuniversiteit Groningen

Bron: C2W Life Sciences 7, 4 april 2009

Onderwerpen