Volgens Eva Meeus is het schrijven van een proefschift net zoiets als de marathon van Amsterdam, maar dan met minder toeschouwers. 

Onlangs leverde ik mijn proefschift in. Vier jaar lang deed ik onderzoek naar overgangsmetaal-gekatalyseerde reacties in water als promovenda aan de Universiteit van Amsterdam. Vrij fundamenteel onderzoek, maar met een duidelijk doel: een voorzet geven voor het ontwikkelen van innovatieve medicijnen. Inderdaad, slechts een voorzet. Het onderzoek van een promotie-kandidaat is enkel het topje van de ijsberg. Iedereen draagt immers zijn steentje bij in de wetenschap. Promotieonderzoek doe je daarnaast ook vooral voor jezelf. Mede daarom neem je de lange werkdagen, korte weekenden en vele teleurstellingen meer dan eens voor lief en werk je keihard door. 

Uiteindelijk komen alle inspanningen samen in de laatste fase van het promotietraject. In deze fase schrijf je een proefschift. Alle vergaarde kennis, ontdekkingen, successen, maar ook mislukkingen, moeten worden gecombineerd tot één almachtig Pdf-bestand dat je later, na goedkeuring, in een mooi boekje kan laten drukken en dient te verdedigen tegenover een promotiecomissie en jouw promotores in een prachtige kerk met iedereen die daarbij wil zijn. Maar goed, dat is voor later. Eerst moeten er duizenden woorden op papier komen, tabellen worden gevuld en figuren worden gemaakt. Opnieuw een periode met lange dagen en korte weekenden, gewoon doorploeteren. 

Karakter 

Om dit process enigszins begrijpelijk te maken voor familie en vrienden die niet dagelijks met onderzoek te maken hebben, gebruik ik het lopen van een marathon vaak als metafoor. Uren trainen, strakke schema’s, jezelf uitdagen en tot het uiterste drijven om uiteindelijk die laatste paar kilometers puur op karakter te kunnen uitlopen. Dat is ongeveer hoe het voelt om na drie en een half jaar ploeteren een proefschrift af te schrijven. Dat je dan een biertje laat staan of een feestje overslaat om de volgende ochtend fit te zijn, lijkt me niet meer dan normaal. Toch? 

Toevalligerwijs vond in het weekend nadat ik mijn proefschrift had ingeleverd de marathon van Amsterdam plaats. Zoals elk jaar liep ik de straat uit om te kijken en wat uitgeputte lopers aan te moedigen. En ik was niet alleen, want langs het parcours zijn elk jaar duizenden mensen te vinden die luid juichen en applaudiseren voor iedere loper die moedig doorrent om zijn/haar persoonlijke doel te bereiken. Anders dan andere jaren zette dit schouwspel van toeschouwers en lopers me aan het denken. Mede door een recente quote van historicus Maarten van Rossem, die ik dezelfde ochtend nog doorgestuurd had gekregen: ‘Een sporter die een wedstrijd wint is een held, een jonge wetenschapper die keihard werkt, maakt niemand ene reet uit.’ Inderdaad, het aantal toeschouwers dat mij over de streep had gejuicht tijdens het afschijven van mijn proefschift was op één hand te tellen. En een beetje op tijd naar huis na een feestje, daar zag men geen goede reden voor. 

Gissen  

De rest van het weekend heb ik me afgevraagd hoe dat nu komt. Ik deelde de kwestie met familie, maar ook met collega’s en mijn promotor, maandagochtend bij de koffie. Allen kwamen we tot dezelfde bevinding: het lopen van een marathon is iets zichtbaars, iets voelbaars. Het is gemakkelijk om je een voorstelling te maken van de inspanningen die nodig zijn om een marathon te lopen, maar het blijft slechts gissen wat het afschrijven van een proefschift eigenlijk inhoudt, laat staan het promotieonderzoek zelf. De conclusie was dan ook snel getrokken: we zullen het hier boven uiteengezette proces eens wat vaker moeten beschrijven, al dan niet met de marathon van Amsterdam als metafoor. 

Eva Meeus is promovendus in de Homogenous, Supramolecular and Bio-inspired Catalysis groep van Joost Reek en Bas de Bruin aan de Universiteit van Amsterdam.