Symbiotische schimmels bepalen of een plant kan profiteren van extra koolstofdioxide in de atmosfeer. Dat detail moet nodig worden opgenomen in de klimaatmodellen, claimt een internationaal gezelschap in Science.

Volgens hen verklaart het de soms grote verschillen tussen experimenten met CO2-bemesting. Uit de literatuur diepten ze er 83 op, waarvan de uitkomsten een stuk logischer worden als je rekening houdt met die zogeheten mycorrhizale schimmels.

Het ligt ook voor de hand. Deze schimmels, die naar schatting voorkomen bij 94 % van alle plantensoorten, voorzien de plant van extra stikstof. En stikstof is net zo goed nodig voor de groei als CO2.

Op een stikstofrijke bodem is CO2 nog steeds de beperkende factor en maken die schimmels niet uit. Maar op stikstofarme grond ga je het verschil zien tussen ectomycorrhizae (ECM) or arbusculaire mycorrhizae (AM). ECM’s scheiden enzymen af die organische stikstofverbindingen in de omgeving van de wortels afbreken, waardoor extra stikstof beschikbaar komt voor de nog levende planten. AM’s doen dat niet en vertrouwen puur op de stikstof die al chemisch toegankelijk is. Komt er meer CO2 beschikbaar, dan kunnen ECM’s tot op zekere hoogte de extra stikstofvraag bijbenen en AM’s niet.

Waarbij jammer is dat elke plantensoort maar één type schimmel toelaat als symbiont, en dat daarbij AM’s wereldwijd in de meerderheid zijn. ECM’s komen eigenlijk alleen op houtige gewassen voor, en dan vooral op naaldbomen.

Voordeel van AM’s is dan weer wel dat ze ook helpen bij de fosforopname. Op plekken waar dát de beperkende factor is, en niet de stikstof, zou hun aanwezigheid juist beter kunnen uitpakken dan die van ECM’s.

bron: Indiana University, Science