Marileen Dogterom mocht op 12 september het podium betreden om een van de vier Spinozapremies in ontvangst te nemen. ‘Ik ga mijn richting zeker niet orthogonaal veranderen.’

Toen Marileen Dogterom (50), hoogleraar bionanowetenschappen aan de Technische Universiteit Delft, een telefoontje kreeg van de voorzitter van onderzoeksinstelling NWO Stan Gielen met het goede nieuws, wist ze nog niet wie haar mede-Spinozalaureaten waren. Maar vijf minuten na de daaropvolgende officiële e-mail hadden Anna Akhmanova, hoogleraar celbiologie aan de Universiteit Utrecht, en Dogterom elkaar al aan de telefoon. ‘We werken allebei aan microtubili en ook nog eens samen. Het is wel bijzonder dat er twee premies naar hetzelfde onderwerp gaan.’

Met een andere laureaat, John van der Oost, werkt Dogterom dan weer samen aan die ‘heilige graal van de life sciences’: de synthetische cel. Voor de premie moet je individueel worden voorgedragen, maar wat er vervolgens in de beslissingscom­missie gebeurt weet je natuurlijk niet, aldus Dogterom. ‘Ik hoop ergens dat NWO hiermee het signaal wil afgeven dat samenwerken ertoe doet. Voor zowel Anna als mij geldt dat wij heel veel en graag samenwerken.’

Natuurlijk is het een eer, maar Dogterom zag het toch vooral als een theoretische mogelijkheid om ooit deze hoofdprijs te mogen ontvangen. ‘Ik wist dat de universiteit met het idee rondliep om me voor te dragen, maar of dat ook was gebeurd?’ Om te vervolgen: ‘Ik ken om mij heen veel mensen die deze prijs verdienen. En dan is het mooi om te zien dat je zelf ook een van die mensen bent. Tegelijkertijd weet ik dat niet iedereen die het verdient deze prijs krijgt’, stelt de in haar woorden bescheiden voorzitter van de afdeling bionanowetenschappen.

 

Tijdens de uitreiking liet je weten het bijbehorende bedrag van € 2,5 miljoen vooral te willen inzetten op grote samenwerkingsprojecten. Zijn er nog meer ideeën de revue gepasseerd?

‘Het is de vraag die alle media je direct na de bekendmaking voorleggen: wat ga je met het geld doen? Ik heb toen naast samenwerkingen ook dingen als risicovol onderzoek en onderwijs genoemd. Maar NWO adviseert de laureaten niet voor niets hier even rustig over na te denken. Een van dé samenwerkingen die ik voor ogen heb, is het BaSyC-pro­ject dat draait om de bouw van een synthetische cel.’

 

In een recent interview met Science­Guide had je het over de ontoereikende eerste geldstroom voor structurele ondersteuning van onderzoek. Zou je niet een deel van je premie hiervoor willen inzetten?

‘Ja, dat is waar ik ook aan dacht bij samenwerkingen. Binnen onze afdeling merk ik dat er geen geldbuffer is om met elkaar iets nieuws uit te proberen. Externe financiering binnenhalen gaat goed, maar vrij geld voor dit soort interne samenwerkingen mist. Daar zou ik een beetje van de premie voor kunnen gebruiken.’

 

In ieder geval ga je het qua onderzoek niet helemaal anders doen.

‘Met deze premie zou je je bakens kunnen verzetten, je onderzoek een andere richting geven. Dat is een mooi gegeven. Maar ik ga mijn richting zeker niet orthogonaal veranderen. Medio 2017 zijn we gestart met het BaSyC-project, waarin we een synthetische cel willen gaan bouwen (zie ook nummer 5, red.). Dat loopt voor tien jaar, maar de ambitie ligt er voor twintig jaar. Ik ben daar penvoerder van. Het onderzoek ligt in het verlengde van mijn huidige werk en tegelijkertijd is het echt iets nieuws. Het zou dan ook een hoogst onlogisch moment zijn om van koers te veranderen.’

 

Nog even terug naar het financieringsverhaal. Hoe ga je binnen je departement en eigen groep om met de financiële druk om voldoende subsidiegeld binnen te halen?

‘Vooral tenure trackers hebben last van de krapte in het systeem; wij noemen ze overigens principal investigators. We trekken die jonge onderzoekers aan om onafhankelijk hun eigen ideeën vorm te geven. Maar vanuit de eerste geldstroom is daarvoor maar zeer beperkt ruimte. We kunnen ze eenmalig een financiële impuls geven, wat op zich al heel mooi is, maar al snel zijn ze afhankelijk van extern geld en dat zorgt voor een hoge druk. Wij proberen elkaar onderling te coachen. Ik wil hierbij overigens niet dat senior onderzoekers alsnog het voortouw nemen, maar hun ervaring is wel essentieel. En dan is er nog de mogelijkheid om afdelingsbreed zaken onder elkaar te organiseren, zowel qua geld als apparatuur. Dat maakt het werkbaar.’

 

Vertel eens wat meer over jouw samenwerking met Anna Akhmanova.

‘Het bijzondere is dat we in 2007 ook allebei een Vici-beurs kregen, beiden vanuit het life sciences-domein. Vooraf dachten we toen al: tweemaal microtubuli, dat nooit. In 2006-2007 verbleef ik trouwens in het lab van Anna voor mijn sabbatical (Dogterom was toentertijd groepsleider biofysica bij het AMOLF, red.). In 2013 haalden we ver­vol­gens gezamenlijk een ERC Synergy grant binnen voor ons project Modelcell, om de interne organisatie van biologische cellen te onderzoeken. En dat we nu in 2018 alle twee tegelijk een Spinozapremie ontvangen, past wel heel mooi in het plaatje.

 

‘Twee premies voor hetzelfde onderwerp is bijzonder’

Mijn groep vraagt zich vooral af wat een systeem van microtubuli mechanistisch kan. Anna kijkt op haar beurt wat zo’n systeem doet in zoogdiercellen, of en zo ja hoe het bijdraagt aan de biologische functies in een cel, en hoe dat dan geregeld wordt. Dat is heel complementair aan elkaar.’

 

De rode draad door jouw werk is microtubili bottom-up begrijpen; de krachten die ze genereren en hoe groot die zijn. Waar staat je onderzoek nu?

‘We bouwen nu minimal mitotic spindles in water-in-olie-emulsiedruppeltjes, gemaakt met microfluïdics. Dat zijn structuren die lijken op een kernspoel, maar dan met een minimaal aantal componenten.

 

Dit systeem lijkt in de verste verte nog niet op een echte spindle, zo zitten er geen chromosomen in. De vraag is of het eigenlijk uitmaakt of er chromosomen in het midden zitten; optimaliseren die de setting of volgen ze alleen de organisatie van de microtubili? Het doel is zeker niet om een complete kernspoel na te bouwen, want die hebben we al in de cel. Maar om na te gaan wat er echt essentieel is om een organisatie werkend te krijgen.’

 

Voordat je in 2014 naar de TU Delft overstapte werkte je 17 jaar bij het NWO-onderzoeksinstituut AMOLF. Wat maakte dat je overstapte?

‘Bij AMOLF begon ik in 1997 als tenure tracker. Dat was daar toen al heel gewoon, in tegenstelling tot aan de meeste universiteiten. Dat was een bewuste keuze en ik was de eerste die daar biofysisch experimenteel werk ging doen. Ik heb het al die tijd als een heel fijne, goede en flexibele organisatie gezien. Tegelijkertijd was ik wel al een paar jaar aan het nadenken over een volgende stap. Onder­­tussen was ik al een paar keer vanuit Delft benaderd, maar ook na ruim tien jaar AMOLF dacht ik ‘het is nog te leuk om te blijven en te vroeg om weg te gaan’.

 

‘Er mist vrij geld voor interne samenwerkingen’

In 2010 zette ze in Delft de afdeling bionanoscience op. Toen ze dat verder gingen uitbreiden, van toen drie naar inmiddels vijftien onderzoeksgroepen, vroegen ze me weer. Wat mij overhaalde, was dat ik kon helpen bouwen aan een afdeling en jonge mensen kon aanstellen en coachen. Daar­naast was er de wens om meer biologen bij het onderzoek te betrekken en te kijken hoe je dat dan faciliteert. Eigenlijk heb ik nu een vergelijkbaar takenpakket als bij AMOLF, maar met een veel grotere en meer diverse groep onderzoekers.’

 

Binnen het BaSyC-consortium werk je ondertussen aan het hoogst haalbare: een synthetische cel.

‘Al is ook dit geen doel op zich. We willen daarmee tot in detail leren hoe een cel werkt en met die kennis de ontwikkeling van bijvoorbeeld medicijnen en biotechnologische processen verbeteren. En tegelijkertijd is het een inspirerend vergezicht én een schitterende gelegenheid om samen te werken. In Nederland werken verschillende groepen elk aan hun eigen component, zoals de energievoorziening en repliceren van genetische informatie. De vraag nu is hoe je die kunt samenvoegen, zodat er een werkende cel ontstaat. Daar gaan we sowieso de komende tien jaar aan werken. En we kijken of we er een Europees Flagship-programma van kunnen maken.’

 

En gaat het jullie lukken?

‘Ik denk als simpele bèta: als het Craig Venter lukt om een werkende cel met 473 genen te creëren (via de top-downaanpak overigens, red.), dan moet het bottom-up toch ook te doen zijn?’

In het volgende nummer interviewen we Anna Akhmanova.

 

Beknopt cv Marileen Dogterom

2017-heden: bestuurslid KNAW

2015-heden: Medical Delta-hoogleraar, Universiteit Leiden

2014-heden: hoogleraar, Technische Universiteit Delft, groepsleider en afdelingsvoorzitter

2000-2010: bijzonder hoogleraar, Universiteit Leiden

1997-2014: groepsleider, AMOLF (vanaf 2003 ook afdelingshoofd)

1994-1997 : postdoc, Bell Laboratories, VS

1990-1994 : PhD biofysica, Paris-Sud University/Princeton University

1985-1990: studie theoretische fysica, Rijksuniversiteit Groningen