Organische verontreinigingen uit de bodem branden door er met een laser overheen te gaan, is misschien wel sneller en goedkoper dan traditionele saneringsmethoden. Ming Su en collega’s van Northeastern University in Boston hebben het met succes uitgeprobeerd, zij het op te kleine schaal om serieuze conclusies te trekken.

In het Journal of Applied Physics stellen ze dat het veel minder gedoe is dan die traditionele methodes, en suggereren dat het energieverbruik eigenlijk heel erg meevalt omdat de laser efficiënt omgaat met het toegevoerde vermogen. Eventueel zou je zelfs de golflengte zo kunnen instellen dat stoffen, waarin bepaalde chemische bindingen voorkomen, selectief worden afgebroken.

Ze probeerden het uit met poreuze silica als imitatie-grond. Als verontreiniging kozen ze 1,1-dichloor-2,2-bis-4-chloorfenyletheen (DDE), een afbraakproduct van DDT. Een bescheiden CO2-laser met een maximaal vermogen van 30 W en een bundeldiameter van 75 µm mocht het werk doen.

Met een warmtebeeldcamera stelden de onderzoekers vast dat de temperatuur ter hoogte van de laserbundel kan oplopen tot meer dan 6.000 °C.

Hoe breed dan de strook is die voldoende wordt verhit om DDE effectief af te breken, hangt af van het ingestelde vermogen en de pulsfrequentie van de laser, de warmtegeleiding in de grond en het tempo waarin de lichtbundel er overheen beweegt. Bij de hier beschreven proefopzet moet je denken aan 0,5 mm.

De penetratiediepte bedraagt dan nog geen 0,2 mm, zodat je er onder praktijkcondities weinig aan zult hebben. Maar ongetwijfeld verbetert dat als je een veel sterkere laser gebruikt, waarbij je dan maar moet hopen dat hij niet de volledige bodemstructuur overhoop brandt. De publicatie vermeldt trouwens ook iets over een ‘optische ploeg’ om dieper mee te komen, maar dat idee wordt helaas niet nader toegelicht.

Of het ooit iets wordt is dus zeer de vraag, maar proberen kan geen kwaad.

bron: American Institute of Physics

Onderwerpen