Ruim tweederde van de Nederlandse promovendi moet na de promotie buiten de universiteit aan de slag. Maar daar besteden universiteiten nauwelijks aandacht aan en de meeste promovendi zelf al evenmin, stellen het Rathenau Instituut en het Promovendi Netwerk Nederland in een zojuist verschenen rapport.

De auteurs geven vooral de amibivalentie van het Nederlandse promotiesysteem de schuld. Dat wil immers tegelijk wetenschappers en werknemers voor de kenissamenleving opleiden. Onwillekeurig lijkt het accent daarbij steeds meer te verschuiven naar die eerste categorie.

“Het lijkt me niet erg adequaat om jonge mensen met overheidsgeld zo eenzijdig op te leiden’, stelt Barend van der Meulen, hoofd Science System Assessment van het Rathenau, droogjes in de Volkskrant.

Het onderzoek, waarvoor 2.500 promovendi uit zowat alle wetenschappelijke disciplines zijn ondervraagd, leert dat interesse in onderzoek en in het gekozen onderwerp de belangrijkste drijfveren zijn om te gaan promoveren. Daarnaast hoopt ruim 40 procent de kansen op een academische carrière te vergroten, terwijl slechts een kwart uit is op betere carrièrekansen buiten de universiteit.

Maar in werkelijkheid kan hooguit dertig procent als postdoc aan de slag.

Opvallend is ook het aantal promovendi dat er eigenlijk helemaal niet mee bezig is: in het vierde jaar van het promotietraject zoekt slechts 24 procent actief naar een baan, en van de nmensen die na vier jaar nóg niet klaar zijn is dat 38 procent.

Gesuggereerd wordt dat de groep het dus mede aan zichzelf te wijten heeft wanneer ze zich onvoorbereid op de arbeidsmarkt laat dumpen. “De vraag hoe de promotieopleiding zich verhoudt tot de bredere arbeidsmarkt, en de veronderstelde noodzaak van meer promovendi in een kennissamenleving, blijft openstaan. In elk geval is voor promovendi, zo blijkt uit de resultaten in deze studie, deze vraag weinig urgent. Ze zijn vooral bezig met het afronden van de promotie zelf”, zo eindigt het rapport.

Voor de natuurwetenschappen, en nog meer voor de techniek, geldt overigens dat de belangstelling voor een baan als universitair onderzoeker duidelijk lager is dan gemiddeld en die voor een onderzoeks- of managementfunctie binnen het bedrijfsleven hoger. Van de technici wil zelfs 55 procent ‘zeker’ in het bedrijfsleven werken, gemiddeld is dat slechts 35 procent.

bron: Rathenau, de Volkskrant