Met een bescheiden genetische ingreep kun je bacteriën zo ver krijgen dat ze ultrasone geluidsgolven gaan reflecteren. Zo kun je checken of ze na toediening daadwerkelijk terecht komen op de gewenste locatie in een mens of proefdier, melden Caltech-onderzoekers in Nature.

Het grote voordeel is dat die geluidsgolven veel dieper in weefsel kunnen doordringen dan lichtgolven. Als je bacteriën toedient wil je er meestal iets mee bereiken in het maagdarmkanaal, of er tumoren mee te lijf gaan. In beide gevallen moeten ze hun werk zo diep onder de huid doen dat je ze nooit kunt volgen met fluorescerende eiwitten of zoiets.

Als geluidsreflectoren gebruiken Mikhail Shapiro en collega’s de gasblaasjes, die sommige bacteriën van nature vormen in hun inwendige. Daar is gewoonlijk een cluster van 8 tot 14 genen voor verantwoordelijk. De onderzoekers probeerden eerst zo’n cluster uit Bacillus megaterium over te plaatsen naar E. coli, maar dat leverde te kleine blaasjes op om te detecteren. Het cluster uit de cyanobacterie Anabaena flos-aquae kwam in E. coli helemaal niet tot expressie. Met een mix van genen uit beide clusters, door de auteurs aangeduid als acoustic reporter gene, ontstonden echter wel blaasjes met de gewenste karakteristieken.

Voor levensvatbaarheid en groei van de coli’s lijkt de toevoeging geen verschil te maken.

De onderzoekers hebben ook al een simpele manier bedacht om de reflecties te onderscheiden van achtergrondruis. Je hoeft alleen maar een veel hardere akoestische puls toe te dienen, die een drukgolf genereert waardoor de blaasjes in elkaar klappen. Het deel van het signaal dat dan verdwijnt, was van de bacteriën.

Om twee bacteriesoorten van elkaar te onderscheiden voorzie je ze van verschillende acoustic reporter genes, waarvan er één leidt tot de aanmaak van blaasjes die veel degelijker zijn. De akoestische puls doseer je dan zó dat die niet klappen en die van de andere bacterie wel.

Of Shapiro’s proof of concept gaat leiden tot brede toepassing in de praktijk, is afwachten.

bron: Nature