De wetenschap borduurt te veel voort op bestaande kennis, suggereert een Nature-publicatie. Drie hoogleraren vinden dat gevaarlijk kort door de bocht. ‘Het is een beetje gemakkelijk om met dit artikel je gelijk te halen.’ 

‛Bij sommige reacties op Twitter dacht ik: hebben ze het artikel wel goed gelezen?’, zegt Bert Weckhuysen. De Utrechtse hoogleraar anorganische chemie en katalyse doelt op een recente publicatie in Nature, die suggereert dat de wetenschap steeds meer moeite heeft om met iets nieuws te komen. Een uitgebreide analyse van 24.659.076 door Web of Science gearchiveerde artikelen en 3.912.353 octrooien zou uitwijzen dat tussen 1945 en 2010 het aantal ‛disruptieve’ publicaties ongeveer constant is gebleven, terwijl de totale wetenschappelijke productie verveelvoudigde.  

Volgens auteurs Michael Park, Erin Leahey en Russell Funk, verbonden aan de universiteiten van Arizona en Minnesota, is een publicatie disruptief als die eerder werk ontkracht. Dat lezen ze af aan de mate waarin de voorgangers daarna nog worden geciteerd. Als voorbeeld geven ze de manier waarop Watson, Crick en Franklin afrekenden met Paulings idee dat DNA een driedubbele helix vormt. Ze kwantificeren het met een CD-index die varieert van +1 voor totale disruptie tot -1 voor ‛consoliderend’ werk dat enkel bestaande ideeën versterkt. Voor de physical sciences, waaronder scheikunde, is die index in de beschreven periode gedaald van gemiddeld 0,35 naar 0. Andere takken van wetenschap laten in wezen hetzelfde plaatje zien. 

Twijfels 

Het is de vraag hoeveel dat zegt. Weckhuysen denkt dat er wel degelijk iets aan de hand is.  ‛Kennelijk doet het systeem iets met ons.’ Maar dat is dus al minstens sinds 1945 aan de gang. ’Het is een beetje gemakkelijk om met dit artikel je gelijk te halen over wat je vindt van hoe we nú aan wetenschap doen.’ Weckhuysen ziet bovendien niet in waarom niet-disruptieve wetenschap niet belangrijk zou zijn. Ben Feringa, hoogleraar organische chemie in Groningen, onderschrijft dat. Hij wijst erop dat doorbraken vaak pas veel later als zodanig worden herkend en hij heeft dan ook grote twijfels bij het idee van citaties als graadmeter. ‛Er zijn Nobelprijzen gevallen op onderwerpen die de eerste jaren niet eens werden geciteerd.’ Als voorbeeld noemt hij die van 2021 voor Benjamin List en David MacMillan. ‛Over organokatalyse waren in de jaren 60 en 70 al publicaties. Iemand als Hans Wijnberg [Feringa’s leermeester, red.] was daarmee zijn tijd vooruit, maar zijn werk was eigenlijk gewoon vergeten toen het veld zich twintig jaar geleden ineens ging ontwikkelen.’ Volgens Feringa geldt sowieso dat echte doorbraken, die hun vakgebied overstijgen, altijd heel zeldzaam zijn geweest. ‛Zo’n publicatie als van Watson en Crick komt misschien eens in de dertig jaar voor.’ 

‛Er zijn Nobelprijzen gevallen op onderwerpen die de eerste jaren niet eens werden geciteerd’  

Hermen Overkleeft, hoogleraar bio-organische synthese in Leiden, ziet het er ook niet snel méér worden. Een logisch gevolg van de manier waarop de wetenschap zich ontwikkelt, denkt hij. ‛Ze wordt steeds gedetailleerder. De genetische code, de meeste elementaire deeltjes, de mooiste routes voor natuurproductsynthese kennen we al. Wat er nu wordt ontdekt is net zo disruptief, maar op een veel kleiner deelgebied. Denk aan syntheseroutes voor minder wijdverbreide molecuultypes. Als journalist of beleidsmaker zie je het liefst doorbraken waarmee je een heel veld verandert en de maatschappij een eind verder brengt. Dat wordt steeds moeilijker, denk ik.’ Als iets nog wel wordt gebracht als disruptief, is dat volgens Overkleeft soms betrekkelijk. ‛Neem AlphaFold, de AI die 3D-eiwitstructuren voorspelt. Die is gevoed door duizenden wetenschappers, die tientallen jaren een databank van structuren hebben gevuld. En ook AlphaFold werkt alleen in deelgebieden. Zo kun je interacties met andere eiwitten of liganden er nog niet goed mee voorspellen.’ 

Minder op safe 

Het Nature-stuk oppert dat er meer disruptieve publicaties zouden zijn als onderzoekers tijd hadden om hun vakliteratuur bij te houden. Daar kan Weckhuysen zich wel in vinden. ‛Het is verdraaid moeilijk als je zelfs je eigen specialisme nauwelijks nog kan overzien. Geef mensen een bepaalde rust om niet elke dag te moeten scoren en subsidievoorstellen te schrijven, en je kunt stappen vooruit maken.’ Sabbaticals zijn daarom een goed idee. ‛De enige manier om een poosje stil te staan in deze rat race en vooruit, achteruit en opzij te kijken.’ En het wereldje zou wat minder risicomijdend mogen worden. ‛Disruptief zijn, betekent dat je als jonge wetenschapper fouten moet kunnen maken zonder dat je daar meteen op wordt afgerekend. Wat dat betreft mag er meer ongebonden onderzoek komen, zonder dat referees meteen afbrekend commentaar leveren.’ 

Volgens Weckhuysen is het grote gevaar dat beleidsmakers precies de omgekeerde conclusie trekken en de wetenschap juist méér willen gaan sturen. Terwijl de nadruk nu al sterk ligt op programmatisch onderzoek. ‛Ik ben blij dat we de European Research Council nog hebben, die alleen gaat voor kwaliteit en originele ideeën’, zegt Feringa. ’Als je van tevoren de uitkomst weet van een onderzoek, moet je je afvragen of je het wel moet doen aan een universiteit.’ Ook Overkleeft toont zich bezorgd. ‛Straks zeggen ze dat we alle doorbraken nu wel hebben gehad, en je je geld beter kunt inzetten op valorisatie. Het is zaak voor wetenschappers om uit te leggen dat je ook op de vierkante millimeter belangrijke doorbraken kunt boeken die later heel veel nut kunnen opleveren voor de maatschappij.’