Wie verlegen zit om politieke argumenten, doet er goed aan eens te grasduinen in de wetenschappelijke literatuur. Je vindt altijd wel iets bruikbaars.

enith-breed

Ik las onlangs in De Morgen dat België een van de weinige Europese landen is waar ouders nog een ‘corrigerende tik’ mogen uitdelen. De Vlaamse socialistische partij vindt dat het tijd is om die tik eindelijk strafbaar te maken. De kop van het artikel luidde: ‘Pedagogische tik heeft zelfde effect op hersenen als ernstige mishandeling’.

Nou kun je zinnige argumenten aandragen om corrigerende tikken te verbieden, maar dat, bijvoorbeeld, een tik op de vingers net zo schadelijk zou zijn als hardhandig afranselen, leek me wat overdreven. Toch hadden wetenschappers van de universiteit van Harvard dit volgens de journalist ‘aangetoond’ met recent onderzoek.

Ik heb de onderzoekspublicatie er eens op nageslagen. De onderzoekers bleken enkele tientallen kinderen te hebben gevraagd of ze wel eens een tik hadden gehad. Vervolgens kregen ze foto’s van angstige gezichten te zien, terwijl hun hersenactiviteit werd gemeten. De kinderen die ‘een paar keer’ of ‘vaak’ hadden geantwoord, kregen gemiddeld in bepaalde hersendelen evenveel ‘activiteit’ als mishandelde kinderen, schreven de wetenschappers. Méér dan bij kinderen die zeiden nooit te zijn geslagen.

Statistische onderbouwing en transparantie over de precieze onderzoeksvragen ontbraken – reuze handig als je je onderzoeksvragen achteraf wilt aanpassen bij je data

Hoe hard die tikken waren, om welke hersendelen het ging, hoeveel ‘meer’ activiteit daar te zien was, wat de spreiding was van de resultaten en wat voor betekenis we moeten hechten aan ‘activiteit’, daarover viel in de publicatie niets te lezen. Het was, kortom, een nogal vage studie die weinig bijdroeg aan onze kennis over het effect van corrigerende tikken. Maar ja, wetenschap is een geweldige stok om mee te slaan.

Ook in Nederland maken politici daarvan dankbaar gebruik. Zo hebben we mogen genieten van de nodige ophef rondom ‘fieldlab-experimenten’, volgens de Rijksoverheid bedoeld om ‘te leren over het gedrag van grote groepen bezoekers van verschillende soorten evenementen’. De experimenten zouden zijn opgezet als serieuze gedragswetenschappelijke onderzoeken. Dat bleek bij nadere beschouwing nogal tegen te vallen. Statistische onderbouwing ontbrak, net als transparantie over de precieze onderzoeksvragen – altijd reuze handig als je je onderzoeksvragen achteraf wilt aanpassen bij je data.

Ook aan ethische protocollen had de organisatie een broertje dood. Die onthullingen heb ik nogal meewarig gadegeslagen. Waarom gaf de organisatie niet meteen toe dat ze de samenleving domweg met vallen en opstaan wilden openen? Zijn onwetenschappelijke probeersels per definitie onverantwoord? Ik vrees dat het antwoord heel simpel is: ‘probeersels’ zijn nou eenmaal geen stokken waarmee politici graag slaan.

Enith Vlooswijk is wetenschapsjournalist