Stel je voor: je bent een stratenmaker en je heb echt passie voor je werk. Overal waar je komt, kijk je naar de klinkers en de kinderkopjes. Je ziet het als iets scheef gelegd is en je blijft graag even stilstaan bij een mooi bestraat paadje.

Nu heb je toevallig gezien dat er bij jou in de buurt nog een zandweggetje is wat nodig eens betegeld zou moeten worden. Je handen jeuken om te beginnen. Er is alleen één probleem: om iets te mogen bestraten moet je bij je gemeente zijn. Vol goede moed vraag je een gesprek aan. Daar aangekomen neem je plaats in een wachtkamer die tot de nok gevuld is met andere stratenmakers.

Na uren wachten ben je eindelijk aan de beurt. Je wordt ontvangen in een klein kamertje door een voltallige commissie, die allemaal tegelijk vragen aan je beginnen te stellen. Over welke bestratingstechniek je precies wil gebruiken en welke soort steen. Gelukkig heb je je de afgelopen maanden volledig toegelegd op het voorbereiden van dit gesprek en kun je alle vragen beantwoorden.

‘Waar gaat dat zandweggetje eigenlijk heen?’ ‘Dat weten we niet’, zeg je. ‘Het zand is te rul om door te komen. Als we het bestraten zien we pas waar het echt heen leidt.’ De commissie fronst en kijkt elkaar aan. Ze gaan je voor naar buiten, waar je een meter van je zandweggetje moet bestraten, om te laten zien dat je weet waar je mee bezig bent. Drie maanden later krijg je een brief: verzoek afgewezen. Het budget voor het bestraten van zandweggetjes was op. Je keert terug naar je zandweggetje, waar nu één nodeloos bestrate meter ligt. Volgend jaar weer een kans.

Hoe zou het zijn als stratenmakers op deze manier hun beroep moesten uitoefenen? Maanden aan voorbereiding om uiteindelijk te horen te krijgen dat ze hun werk niet mogen doen? Voor wetenschappers is dit de dagelijkse realiteit. Bovenop de bestaande werkdruk zijn zij vele uren kwijt aan het aanvragen van onderzoeksgelden met een meestal erg lage slagingskans.

De financieringsinstrumenten voor het doen van wetenschappelijk onderzoek staan onder druk. Gelukkig wordt er door de onderzoeksfinanciers hard gewerkt om de slagingspercentages te verhogen. Dit is broodnodig, niet alleen voor de aanvragers, maar het doet ook beter recht aan de inspanningen van referenten en juryleden, én is wat mij betreft daarom de juiste (zand)weg te gaan!

Jeroen Cornelissen is voorzitter van de KNCV