We moeten waken voor een terugkeer naar de jaren zeventig en tachtig, toen stoffige professoren in vergeten hoeken van de universiteit hun stokpaardjes konden berijden zonder te worden afgerekend op output.

De commissie-Rinnooy Kan scheidde eerder dit jaar een rapport af over de staat van het Nederlandse onderzoeksinstituut NWO, dat met een jaarbudget van om en nabij € 1 miljard het overgrote deel van de tweede geldstroom voor haar rekening neemt.

Het rapport De nieuwe weg van NWO telt 43 pagina’s en is daarmee ‘beknopt’; er komen regelmatig veel lijviger rapporten uit rond NWO. De gemene deler daarvan: ‘het moet anders.’ Je verwacht misschien dat ik daarmee de draak ga steken, maar dat is te makkelijk. Maatschappelijke relevantie verandert, politieke ambities verschuiven. NWO moet meebewegen, al is het maar om draagvlak te waarborgen.

Het rapport van de commissie-Rinnooy Kan is opvallend positief: NWO heeft zich op veel vlakken verbeterd ten opzichte van de vorige evaluatieperiode. De schaarse kritiek speelt zich af op metaniveau, zoals de rolverdeling tussen OC&W en NWO; daar is op korte termijn lastig op te sturen.

Concreet wordt het als de commissie stelt dat ‘de administratieve complexiteit van het aanvraagproces niet altijd in verhouding staat tot de honoreringskans en de omvang van de subsidie’. Die kritiek klinkt al veel langer. Wetenschappers zijn veel tijd kwijt met geld verzamelen, waardoor de psychische druk hoog is, er te weinig tijd is voor onderzoek, en de continuïteit van specifieke onderzoeksrichtingen onder druk staat. De commissie concludeert ook dat het honoreringspercentage te laag is. Ofwel: je moet als wetenschapper veel administratief werk doen voor een heel kleine kans om geld te krijgen.

De commissie-Weckhuysen adviseerde in 2019 daarom dat de verhouding tussen de eerste (een vast bedrag vanuit OC&W) – en tweede (projectgebonden subsidies vanuit NWO) geldstroom moet veranderen (PDF). Onderzoekers zouden meer ongebonden financiering moeten kunnen krijgen, dus ‘vast geld’ waarvoor je niet hoeft te knokken. Dat moet de druk op het systeem verlichten en het vak van onderzoeker aantrekkelijker maken.

Het is een aanbeveling waar ik achter sta. De druk op het huidige systeem valt niet te ontkennen, er moet echt iets veranderen om het vak van wetenschappelijk onderzoeker aantrekkelijk te houden. Daarentegen moeten we waken voor een terugkeer naar de jaren zeventig en tachtig, toen stoffige professoren in vergeten hoeken van de universiteit hun stokpaardjes konden berijden zonder te worden afgerekend op output.

Dat we in Nederland een darwinistische benadering hanteren om onderzoeksgeld toe te kennen, heeft tot gevolg dat we onderzoekers afleveren die het beste zijn aangepast aan het huidige wetenschappelijke systeem. Dat betekent een hoge kwaliteit en sterke valorisatie, maar ook dat we toponderzoek mislopen van onderzoekers die zichzelf minder goed kunnen verkopen of minder goed kunnen omgaan met de psychische druk.

Ik kijk uit naar het rapport van een commissie die de perfecte middenweg vindt.