Platypusgenoom blijkt nog bonter dan gedacht

Een beetje zoogdier, een beetje vogel en een beetje reptiel. Zo oogt het vogelbekdier, en zo blijkt ook het vogelbekdiergenoom er uit te zien dat Britse, Amerikaanse en Australische wetenschappers zojuist hebben gepubliceerd in Nature. Tegelijk verscheen in Genome Research een serie artikelen die ingaan op details van dat genoom. Vergelijking met de reeds bekende genomen van de mens, de muis, de hond, de opossum, de kip en een hagedissensoort moet nieuwe inzichten geven in de manier waarop zoogdieren ooit zijn ontstaan.

Het vogelbekdier (Ornithorhynchus anatinus) behoort tot de monotremata, een piepklein groepje dat 170 miljoen geleden van de stamboom van de mens is afgesplitst en van alle zoogdieren het verst van ons afstaat. De soort combineert zoogdierachtige beharing en melkklieren met een eendensnavel en reptielachtige trekjes, zoals gifklieren (aan de achterpoten) en de gewoonte om eieren te leggen. Het systeem in de snavel dat voedsel langs elektrische weg detecteert, is nergens anders in de natuur terug te vinden.

Het bijbehorende genoom is een nog veel erger zootje dan iedereen had verwacht. Zo wordt het geslacht van het dier bepaald door maar liefst tien chromosomen, en lijken de betrokken genetische sequenties nog het meest op die van vogels. De caseïneproductiegenen die verantwoordelijk zijn voor de melk, lijken weer sprekend op die van zoogdieren.

Ook het immuunsysteem is zoogdierachtig, maar wel met extra duplicaten van het gen dat codert voor het antimicrobiële peptide cathelicidine. Waarschijnlijk heeft dat te maken met het feit dat de jongen nogal onderontwikkeld uit het ei komen en dan extra weerstand nodig hebben.

Het gif blijkt te zijn geëvolueerd uit antimicrobiële beta-defensine-eiwitten. Slangengif is onafhankelijk hiervan op vrijwel dezelfde manier ontstaan.

bron: Nature, EMBL, Cold Spring Harbor Lab

Onderwerpen