Het H1N1-varkensgriepvirus van 2009 vertoont dusdanige overeenkomsten met de Spaanse griep van 1918 dat het logisch is dat bepaalde antilichamen beschermen tegen allebei. Het verklaart waarom oudere mensen minder gevoelig voor de varkensgriep zijn dan jongere, zo schrijven Ian Wilson (Scripps Research Institute) en collega’s in een publicatie die vandaag (donderdag) door Science online wordt gezet.

De overeenkomst zit in de glycosylering van beide virussen, of liever in het ontbreken daarvan. Op een bepaald deel van hun haemagglutinine-eiwitten ontbreekt een suikerlaagje. Minstens één antilichaam uit het bloed van mensen die de griep van 1918 hebben overleefd, hecht zich aan die kale plek en is dus ook effectief tegen de griep van 2009.

 

Bij de jaarlijkse seizoensgriepstammen is dat deel van het eiwit wél geglycosyleerd. Vandaar dat die antilichamen dáár geen houvast op krijgen.

 

Uit een andere studie, in Science Translational Medicine, blijkt dat die suikers er inderdaad later op zijn geëvolueerd. Ze doken voor het eerst op bij virussen uit de jaren 40, en zo tegen 1980 zaten ze op alle seizoensgriepvirussen.

 

Het gevolg zou kunnen zijn geweest dat dat antilichaam begon uit te sterven. Het suikerlaagje bood toen ook steeds minder evolutionair voordeel. Het varkensgriepvirus raakte het (toevallig?) helemaal kwijt, maar ondervond daar eigenlijk nauwelijks nadeel meer van. Alleen ouderen waren er nog steeds een beetje tegen beschermd.

 

Het kringetje is dus rond. Het laatste nieuws is dat er alweer een paar varkensgriepstammen zijn aangetroffen met een mutatie die een nieuw suikerlaagje mogelijk maakt.

 

bron: naturenews

Onderwerpen