TNO heeft octrooi ingediend voor een proces om lignocellulose - de stof die planten stevigheid geeft - efficiënter te verwerken. Hiermee wordt het gebruik van plantenresten als tarwestro, (berm-)grassen, en maïsstengels voor de productie van biobrandstoffen of chemicaliën aantrekkelijker.

De drijvende kracht voor het TNO-proces is superverhitte stoom. In een reactorvat worden zuren en superverhitte stoom toegevoegd aan het plantmateriaal. De stoom zorgt voor het benodigde water en voor een efficiënte overdracht van de warmte die nodig is voor de opsplitsing van het lignocellulose met het zuur. ‘Op deze manier is het energieverbruik lager, is er minder zuur nodig, zijn er dus ook minder restproducten en maak je zuiverder lignine en meer functioneel cellulose dan met de bestaande processen’, aldus ir. Ronald Korstanje van TNO.

Zowel het lignine als de cellulosevezels zijn op meerdere manieren te gebruiken. ‘Het is mogelijk bio-ethanol te maken van het cellulose, maar dat is voor TNO niet de eerste optie. Wij streven namelijk naar de hoogst mogelijke waarde en brandstoffen als ethanol zitten onderaan die waardeketen’, aldus Korstanje. TNO wil de cellulosevezels daarom vooral gebruiken voor de productie van papier en bindmiddelen voor onder andere cosmetica, verf, voedsel, asfalt en beton.

Ook lignine is uiteindelijk als brandstof te gebruiken. Het wordt al toegepast als niet-fossiele brandstof voor energiecentrales. TNO is echter ook hiervoor op zoek naar hoogwaardiger toepassingen. ‘Daarover kan ik nu nog niks zeggen omdat er nu nog gesprekken met andere partijen over lopen’, aldus Korstanje.

In Zeist staat een kleine pilotinstallatie van het proces en TNO heeft al plannen voor verdere opschaling.

Onderwerpen