Volgens Daniel Vanmaekelbergh moeten Nederlanders af van hun vooroordelen over Franse collegawetenschappers.

‘Heel veel eigenschappen die Nederlanders aan Fransen toedichten, kloppen in het geheel niet’, begint Daniel Vanmaekelbergh (59), hoogleraar gecondenseerde materie en oppervlakken aan de Universiteit Utrecht. Zo is zijn collega Christophe Delerue, van het Institut d’Électronique, de Micro­électronique et de Nano­technologie (IEMN) in Lille, allesbehalve een stereotiepe Bourgondiër: ‘Hij werkt superhard en hij eet en drinkt weinig.’

Vanmaekelbergh werkt al sinds 1997 samen met Delerues groep, en dat is een van de redenen dat hij onlangs de Descartes-Huygensprijs kreeg. Die overheidsprijs van € 23.000 gaat elk jaar naar een Nederlandse en een Franse wetenschapper (dit keer de Parijse nanotechnoloog Manuel Bibes), voor een verblijf als gastonderzoeker in elkaars land. Om hem te krijgen moet je excellent onderzoek doen en al langer bijdragen aan Neder­lands-Franse samenwerking.

 

‘Europa moeten we blijven koesteren’

Zelf komt Vanmaekelbergh uit Vlaanderen; pas na zijn promotie belandde hij in Utrecht. ‘Als Belg in Nederland heb je al een breder kader dan wanneer je in Nederland opgroeit. Ik denk dat het je helpt.’ Hij werkte indertijd aan halfgeleider-kwantumdots en Delerue, een pure theoreticus, was specialist op dat gebied. Hun expertises vulden elkaar aan en al snel namen ze deel aan elkaars Europese projecten.

Rond 2012 ontdekte Vanmaekelberghs groep bij toeval dat zelforganisatie van halfgeleiderkristallen een 2D-materiaal laat ontstaan met dezelfde honingraatstructuur als grafeen. De vraag was of elektronen daarin ook zogeheten Dirac-eigenschappen zouden krijgen. ‘Christophe heeft toen theoretisch aangetoond dat dit moest gebeuren. Daar kwam ook uit dat zulke nanostructuren topologische elektronische eigenschappen moeten hebben, ingegeven door de geometrie. Dat is een hype binnen de vastestoffysica en wij hebben daarbinnen een nieuwe niche gevonden. De berekeningen lijken te kloppen als een bus en dat geeft ons een einddoel: zulke nanostructuren zijn moeilijk te maken omdat defecten roet in het eten kunnen gooien, maar de theoretische resultaten zijn zo sterk en veelbelovend dat langdurig onderzoek de moeite waard is.’

 

Gemoedelijker

Cultuurverschillen zijn er natuurlijk wel. Sommige Fransen zijn inderdaad wat Bourgondischer en chaotischer. En neem de financiering: ‘In Nederland krijgen een paar groepen heel veel en andere vrijwel niets. Dat geeft keiharde competitie. In Frankrijk is het systeem wat ‘communistischer’ en krijgt iedereen evenveel, dat maakt het wat gemoedelijker.’

De samenwerking versterken noemt hij eveneens een kwestie van geld. ‘Daarvoor zetten Nederlanders hun eventuele vooroordelen wel opzij.’ Belangrijk zijn EU-subsidies, zoals de Marie Curie-projecten waaraan groepen moeten meedoen uit minimaal vijf landen. Vanmaekelbergh heeft meegedaan aan drie van zulke projecten en een daarvan zelf geleid. ‘Binnen zo’n project moeten promovendi uit mijn groep verplicht drie maanden werken in een ander land. Ik denk dat we op wetenschappelijk gebied Europa moeten blijven koesteren. Daar komen mooie dingen uit.’