Dat een normaal embryo géén schisis (in de volksmond: hazenlip) ontwikkelt, komt door twee genen die elkaars expressie reguleren. Valt de ene uit dan heeft de ander een probleem, zo meldden onderzoekers van het UMC St.Radboud in het meinummer van het Journal of Clinical Investigation.

Schisis wil zeggen dat de linker- en rechterhelft van het gehemelte en van de lip van een embryo niet correct aan elkaar vastgroeien. Dat komt doordat een beschermend huidlaagje van één cel dik niet op tijd wordt afgebroken. Gemiddeld overkomt dit 1 op de 2.500 menselijke embryo’s; in Nederland gaat het om z’n 400 per jaar. Het kán operatief worden verholpen, maar eenvoudig is dat niet, en vaak gaat het samen met een hele reeks andere afwijkingen wara nog minder aan te doen is.

 

Bekend was al dat mutaties in de genen p63 en interferon regulatory factor 6 (IRF6) bij mensen allebei tot schisis kunnen leiden. Het onderzoek werd echter bemoeilijkt door gebrek aan geschikte muismodellen. Schakel een van beide genen uit op allebei de chromosomen en je krijgt muizen met veel meer afwijkingen dan een hazenlip, schakel zo’n gen uit op één chromosoom en de dieren hebben nergens last van.

 

Dat Huiqing Zhou, Hans van Bokhoven en collega’s (UMC St Radboud, afdeling Antropogenetica) nu ineens een doorbraak kunnen melden, komt in de eerste plaats doordat collega’s van de universiteit van Manchester twee van die gemuteerde muizenstammen hebben gekruist. Zo ontstond een muismodel waarbij van beide genen één exemplaar niet werkt. En dat blijkt wél tot een bruikbaar geval van schisis te leiden.

 

Dankzij deze muizen was het voor het eerst mogelijk om de ontwikkeling van een hazenlip op de voet te volgen. Van Bokhoven: “Op de dertiende dag is er nog geen verschil te zien tussen een muis met de defecte genen en een normale muis. De dag daarna is cruciaal. Bij de normale muis sluit het gehemelte zich netjes, bij de muis met de defecte genen blijft de opening bestaan.”

 

De onderzoekers hebben ook kunnen aantonen dat beide genen elkaar controleren. Het zijn .

Van Bokhoven: “IRF6 en p63 zijn zogeheten transcriptiefactoren; genen die als een soort regisseurs allerlei andere genen aan het werk zetten. Daarbij is p63 nodig om IRF6 te activeren en omgekeerd controleert IRF6 de hoeveelheid p63 in een cel.”

 

bron: UMC St Radboud

Onderwerpen