Jenny Hasenack vertelt in deze column waarom ze wetenschappers ongemakkelijk maakt door te vragen of ze creatief zijn. 

Als ik een training geef aan een groep wetenschappers, vind ik het altijd leuk om te vragen wie zichzelf creatief vindt. Ik vraag dat omdat het relevant is voor de training, maar ook omdat ik het interessant vind om de reacties te zien. Meestal steekt één iemand achteraan zijn hand op, en mompelt verontschuldigend naar zijn buren ‘dat hij piano speelt’. De rest kijkt naar elkaar of naar hun aantekeningen. Maar niet naar mij.

Het zou kunnen dat ze bang zijn dat er consequenties zitten aan die vraag. Ik had bijvoorbeeld ooit een collega die vroeg of je creatief was en als je dan ja zei kreeg je een deel van zijn werk in je schoot geworpen. Of misschien denken ze dat ze hun creativiteit ter plekke moeten komen bewijzen – dat ik ze naar voren roep om een gedicht te improviseren of een balletuitvoering te doen.

Dat is natuurlijk helemaal niet mijn bedoeling (al stel ik een geïmproviseerd gedicht altijd op prijs). Ik stel die vraag wel, maar het antwoord weet ik al. Eigenlijk zou iedereen zijn of haar hand op moeten steken. Of je nou piano speelt of niet, als je onderzoek doet bén je creatief. Anders zou je het niet kunnen. Want plan H bedenken als plan A tot en met G zijn mislukt, vraagt een heleboel creativiteit.

Ik denk vaak terug aan de kunstwerken die ik in het laboratorium heb gezien. Als een onderdeel van een opstelling niet beschikbaar is, wordt het zo bij elkaar ge-Frankensteind van onderdelen die wel te vinden zijn, gecombineerd met tiewraps of tape. Een mooie macro-echo van wat scheikundigen met moleculen kunnen: een onderdeel van hier, een onderdeel van daar en zo heb je een stof waarvan het universum nooit had gedacht dat die zou bestaan.

Deze voorbeelden zijn misschien niet iets dat je in het Rijksmuseum zou zetten, maar zeker niet minder kunstzinnig dan wat daar staat. Hoe meer wetenschappers beseffen dat ze écht creatief zijn, hoe makkelijker het voor ze is om met nieuwe ideeën te komen. Als je weet dat de oplossing ergens in je hoofd aanwezig is, motiveert dat een stuk meer om ernaar op zoek te gaan. Creativiteit gaat nu eenmaal niet altijd over kunst – hoewel het verzinnen van plan H natuurlijk een hele kunst op zich is.